Uitleg over God en de Veda’s richo akshre parme vayomn yasmindeva adhi vishve nishde yastntra ved kirmucha karisyti ya etdidust ema smaste 1 Rigveda l. 164. 39 isha vasymid sarva yatkinch jagtyajjgat ten tayken bhujitha ma grudh kasya sivdhnma 2 Yajuho 40.1 uhai bhua vasunah puvryasutirha dhanani kai jayami shasvtah ma hvante pitra na jantvohe dashudhe vi bjami bhojnam 3 Rigveda X.48.1 |
ahmindro na pra jigya iddna na mrtyvev tasthe kada chan somminma sunvanto yachta vasu na me purvah sakhye rishathan 4 Rigveda X. 48. 5 aha da grnte purva vasvha brhma krnva manha vardhnma aha bhuva yajamannya choditayjvnah sakshi visvsnima bhare 5 Rigveda X. 49. I Wij bebben in bet derde boofdstuk, Onderwijs en bet |
celibaatscbap, de mantra die begint met rico aksare uitgelegd. Het betekent dat God met verbeven eigensebappen, bandelingen, geaardheden en kenuis is begiftigd. In Hem/Haar bestaan de liebtgevende licbamen zoals de aarde en de zon. Hij is aldoordringend zoals de ether en Hij/Zij is de Deva-Paramesvara van aile deva’s. Degenen die Hem niet kennen of geen vertrouwen in Hem bebben of Hem niet erkennen, zijn niet wijs en atheistiseh, en zij leven altijd in de zee van |
ellende. Zijn realisatie is de enige manier om alle mensen langdurig gelukkig te maken. Vraag: Neemt U het standpunt aan dat de Veda’s over meer dan een God spreken? Antwoord: Neen. Omdat er nergens in de vier Veda’s melding is gemaakt van een meervoudige God. Er is juist duidelijk gesteld dat er slechts een God bestaat. Vraag: Er komt een beschrijving van vele devatii’s voor in de Veda’s. Wat zegt U hierop? Antwoord: Elk ding dat verheven eigenschappen bezit, wordt devata genoernd, bijvoorbeeld de aarde. Het wordt echter nergens beschouwd als God of een voorwerp van aanbidding. Dezelfde tekst rico aksare |
brengt klaarheid in de zaak wanneer het zegt dat al de devata’s in God bestaan. Degenen die aannemen dat ddevata het synoniem van God is, zijn verkeerd. God wordt Mahadeva of de hoogste deva genoernd omdat Hij de God van alle deva’s, de schepper, de onderhouder en beeindiger van het heelal, de Grote Rechter, en de steun van allen. 1. In de Veda’s staat ergens geschreven trayastrimasata(Yajuh 14.31), dat er drieendertig deva’s bestaan. De Satapathabrahmana rangschikt hen als voigt: Acht vasu’s of uitbeeldingen van de hele schepping, bijvoorbeeld aarde, uitspansel, vuur, wind, ether, de maan, de zon en de sterren. |
[128] Elf rudra’s of pijngevenden. Zij zijn de tien vitale krachten die 1. uitaderning (prana), 2. inademing (apana), 3. drijfkracht (vyana), 4. herstellende kracht (bloedsomloop, samana), 5. kracht om te slikken (udana), 6. boeren (kracht voor uitstoten, naga), 7. knipperen (karma), 8. hunkering (verzuchtend verlangen krkala), 9. geeuwen of gapen (devadatta), 10. desintegreren (ontleding of ontbinding, dhananjaya) genoernd worden, en de ziel (jivatma) is de elfde. Zij |
worden rudra’s of pijngevers genoemd omdat zij de mensen doen wenen wanneer zij het Iichaam verlaten bij de dood. Twaalf aditya’s ‘s of nemers. Zij zijn de twaalf maanden van het jaar. Zij worden zo genoemd omda! zij het leven van allen nemen. Bliksem wordt Indra of de machtigste genoemd omdat het de bron van grote kracht is. Yajiia wordt prajapati genoemd omdat het bevorderlijk is voor de zuivering van de lucht, regen, water, groenten enzovoort, voor het respect aan de geleerden en voor aile soor! kunsten en vakken. De letterlijke betekenis van prajiIpati is God van de schepping. Daar de yajiia aileen onderhoudt, wordt het prajiIpati genoemd. Oit brengt het aantal op drie-endertig. Zij zijn dtwa’s omda! zij de hovengenoemde |
eigenschappen bezitten. God is de meester en de hoogste van aI deze deva’s. Hij (de Almachtige) is de vier-endertigste dcva, de aanbiddingswaardige deva, de deva die door de mensen aanbeden dient te worden. Dit staat duidelijk gescbreven in het veertiende hoek van de Satapathabrahmana, en ook elders. Wanneer de tegensprekers deze hoeken badden gezien, zouden zij niet in die fout vervallen zijn om te zeggen dat de Veda’s het polytheisme prediken. 2. O mens, elk roerend goed in dit heelal wordt doordrongen door de grote rangschikker, die God genoemd wordt. Vreest U Hem en doe niet nodeloos schade aan een ander. Verlang geen rijkdom van een |
ander. Veracht deze ondeugd, omhels de deugd en smaakt U het geluk naar Uw innerlijk zelf. 3. God onderwijst allen op deze manier: lk ben God, ik hestond toen andere schepselen nog niet bestonden (sanatana). lk ben de Beheerdcr van de schepping. lk beheers de oorzaak van de wereld en aile rijkdom. Ik geef aIles. AlIe zielen moeten rnij als hun Vader aannemen en Mij ook zo aanspreken.Ik verdeel aile soorten voedsel onder de schepselen van deze wereld opdat het hen wei mogegaan. |
4. Ik ben, gelijk de Zon, de grootste Verlichter van het heelal. Ik kan nooit verslagen of gedood worden. Ik ben de schepper van de rijkdommen dezer wereld. Geloof in mij als de schepper van de hele wereld. 0 zielen die allerlei moeite hebben, bidt tot mij voor kennis en andere vormen van welvaart. Wees nooit ver van mijn vriendschap. 5. O mens ! Ik schenk de kennis van eeuwige waarheden en andere gaven aan degene die mij aanbidt door middel van kennis enzovoort. Mijn naarn is Brahma omdat ik de Veda’s openbaar en de Veda’s mij op de juiste wijze openbaren. Ik vergroot de kennis van allen. |
Ik spoor de oprechte mensen aan. Ik beloon de uitvoerenden van yajiia ‘so Ik schep en onderhoud aIles in het heclal. Daarom moet U niets anders dan mij aanbidden, en geen vertrouwen stellen in iets anders noch het als Uw God aannemen. hinnygrbh samvrttarge bhutsy jagh patirek astit sa dadhar prthivi dhatuma kasmee devay havisa videm Yajuho 13.4 O mensen, God is de schepper, steun en onderhouder |
van aile lichtende dingen zoals de zon. Hij was, is en zal de God zijn van aIles dat er was, is en zal zijn. Vanaf de aarde tot de zon wordt aIles dat er bestaat door Hem geschapen en door Hem onderhouden. Laat ons allen deze zegenrijke God aanbidden. Vraag: U zegt God, God, maar hoe bewijst U zijn bestaan? Antwoord: Door gewaarwording en andere bewijzen. Vraag: Gewaarwording en bewijzen enzovoort zijn niet toepasselijk in het geval van God. Antwoord: indri yarthsineekrsotpnaa gyanmvypdesymvybhichari vyyvsayatmk prtysksm. |
Dit is een aforisme uit Gautama’s Nyiiyadadana (1. 1. 4) [129] De kennis die wij krijgen door het contact van de oren, de huid, de ogen, de tong, de neus en de gedachten met geluid, gevoel (aanraking), vorm, smaak, reuk, vreugde, leed, waarheid, onwaarheid enzovoort, is gewaarwording. In geval het niet op een vergissing berust. Laat ons nu aannemen dat de gewaarwording die wij krijgen door de zinnen en de gedachten dat van eigenschappen is en niet van het stoffelijke. Zoals de vier zinnen aanraking, vorm, smaak en reuk gewaarworden en de ziel (atma), met behulp van de gedachten, de aarde en andere gronds!offen |
gewaarwordt, van welk deze de eigenschappen zijn, worden wij evenzo God gewaar door ontwerp, intelligentie en de andere eigenchappen van God in dit heelal. Wanneer de ziel haar gedachten, en door de gedachten haar zinnen op een bepaald voorwerp zet, en iets slechts beginl te doen zoals diefstal of iets goeds zoals edelmoedigbeid, zijn al de verJangens van de ziel op die handeling gerichl Op datzelfde moment springt vanuit het gemoed dat de handeling slecht is, en van onbevreesdheid, vastheradenheid en vreugde indien de handeling goed is. Deze aandoeningen komen niet van |
de ziel maar van God. Wanneer de ziel zich, met reine gevoelens, er op toelegt God te zien, wordt zij twee dingen gewaar, namelijk God en het innerlijk zelf. Als het bewijs van gewaarwording daar is om te bewijzen dat er een God is, dan zijn er ongetwijfeld nog meer bewijzen bijvoorbeeld realisatie enzovoorl Realisatie is het kennen van een oorzaak door haar gevolg. Vraag: Is God overal tegenwoordig of woont Hij op een plaats? Antwoord: Hij is overal. Als Hij slechts op een plaats was geweest zou Hij niet aldoordringend, alwetend, |
aIordenend, aIscheppend, aIonderhoudend en aIvemietigend kunnen zijn. Niemand kan werken op een plaals waar bij Diet is. Vraag: Is God .s.enadig en rechtvaardig of Diet? Antwoord: Ja’ . Vraag: Deze twee eigenschappen zijn tegengestelden van elkaar. Waar er recht is, is er geen genade, en waar er genade is, is er geen recht. Recht betekent het geven van precies zoveel vreugde of leed aIs iemand verdient, op grond van zijn goede of slechte daden geen drop meer of minder. Maar genade betekent de schuldigen ongestraft laten. |
Antwoord: Recht en genade verschillen aIleen in naam. Zij dienen beide voor hetzelfde doel. Straf wordt opgelegd met het doel de mens van zonden af te houden, en daardoor leed te voorkomen. Datgene wordt genade genoemd waarmee het leed van anderen wordt weggenomen. Uw interpretatie van recht en genade is Diet juist Recht houdt in dat een misdadiger gestraft moet worden volgens de handelingen van zijn misdaad. |
lodien bij Diet gestraft wordt, is dat geen genade. Ben rover vrij uit laten gaan betekent leed over duizenden rechtvaardigen storten. Hoe kunnen wij spreken van genade aIs het vrijlaten van een persoon ellende voor velen wordt? Ben rover in de gevangenis zetten of hem uitschakelen en daardoor voorkomen dat bij meer kwaad doel, is genade tegenover duizenden. Vraag: Waarom bestaan dan de woorden genade en recht? AIs beiden dezelfde hetekenis hebben, waarom [130] |
dan twee woorden? Ben woord zon dan voldoende geweest zijn. Oit bewijst dat genade en recht niet dezelfde betekenis hebben. Antwoord: Is het niet zo dat veel woorden dezelfde betekenis hebben en vele betekenissen aan cen woord gegeven kunnen worden? Vraag: Ja dat is zo. Antwoord: Waarom heeft U dan opnienw twijfels? Vraag: Omdat de wereld dat zegt. Antwoord: Oe wereld verkondigt ware en verkeerde dingen. Het is onze taak onderscheid te maken. Zie hier. Oe grootste genade van God is dat Hij allerlei dingen op |
deze wereld heeft geschapen, opdat de zielen ervan mogen genieten. Wat kan een grotere genade zijn? Nn zullen wij de rechtvaardigheid bekijken. De genade komt hier tot uitdrukking in het verschil tussen vrengde en leed, naar gelang van de daden. Het enig verschil tussen genade en rechtvaardigheid is het verschil in zienswijze. Wanneer iemand wenst dat de mensen gelukkig en vrij van zorgen moeten zijn, is dat genade. Het opleggen van straf enzovoort door uiterlijke daden, is recht. Het doel van beiden is net eender, namelijk het voorkomen van zonde en het opheffen van leed. |
Vraag: Heeft God een vorm of is Hij vormloos? Antwoord: Hij is vormloos. Indien Hij een vorm had, zon Hij niet aldoordringend kunnen zijn. Indien Hij niet aldoordringend was, zon Hij zulke eigenschappen als alwetendheid niet kunnen bezitten. Elk sterfelijk wezen bezit sterfelijke eigenschappen, sterfelijke handetingen en een sterfelijke aard. Daarbij komt dat een God met een vorm niet gevrijwaard zon kunnen blijven van konde, hitte, honger, dorsI, ziekte, omeinbeden, doorboring, snijwonden, enzovoort. Oit bewijst dat God vormloos is. Indien Hij een lichaam had zon er een ander wezen geweest moeten zijn dat zijn neus, oren, ogen, enzovoort gemaakt had. Indien enig persoon zon beweren dat God zijn eigen lichaam heeft gemaakt, dan |
steunt deze bewering ons toch in ooze zienswijze aangezien God dan eerst vormloos moet zijn geweest voor Hij zijn lichaam schiep. Daarom wordt God nooit als een lichaam voorgesteld, maar verandert Hij het gehele onzichtbare materiaal van de wereld tot een grote zichtbare Vorm. Vraag: Is God almachtig of niet? Antwoord : Hij is almachtig, maar niet in de zin zoals U weI zou lrunnen denken. Almachtig zijn betekent eenvoudigweg dat Hij geen hulp van iemand nodig beeft in bet scheppen, onderhouden en beeindigen van de wereld, en in bet uitvoeren van het systeem van leed en plezier voor slechte of goede daden van de zielen (alma’s). Hij verricht aI Zijn werk door Zijn oneindig vermogen. |
Vraag: Maar wij stellen ons voor dat God alIes wat Hij wenst, kan doen. Er is niemand hoven Hem. Antwoord: Wat wenst Hij? Indien U zegt dat Hij alIes wenst en alles kan doen, stellen wij U de volgende vragen: Kan Hij zichzelf doden? Kan Hij zondigen, zoals overspel plegen? Kan Hij pijn lijden? Daar deze dingen in tegenstelling tot Zijn kwaliteiten, handelingen en aard zijn, is Uw bewering dat Hij alIes kan doen niet aannemelijk. Daarom is ooze uitleg de enige juiste betekenis van het woord ‘Almachtig’. |
Vraag: Heeft God een begin of is Hij zonder begin? Antwoord: Hij is zonder begin. ‘Zonder begin’ is degene die geen oorzaak of geen begintijd heeft. Oit alIes is reeds uitgelegd in het eerste hoofdstuk. Wij verwijzen U daarom naar dat hoofdstuk. [131] Vraag: Wat wenst God? Antwoord: Hij wenst het welzijn en geluk van allen, doch zonder inbreuk te doen op de onafuankelijkheid van een wezen. Hij ontneemt niemand de vrijheid tot zondigen. |
Vraag: Is het een verplichting God te erkennen, te aanbidden en op Hem te mediteren? Antwoord: Inderdaad, dat moet men doen. Vraag: Zal God in roil voor aanbidding enzovoort de aanbidder algehele vergiffenis schenken voor zijn zonden door welten los te laten? Antwoord: Neen. Vraag: Waarom is erkenning en aanbidding dan nodig? Antwoord: Oat heeft een ander gevolg. Vraag: Wat is dat gevolg? Antwoord: Stuti oflofprijzing schept liefde voor God en helpt een persoon zijn karakter te hervormen door het karakter van God aan te nemen. Pnirthanii of geb |
schept nederigbeid, hoop en vertrouwen. Upiisanli leidt tot verbondenheid met God en Gods aanschouwing. Vraag: Geeft U een nadere uilleg hiervan. Antwoord: Gods lofprijzing bijvoorbeeld: sa prygachrkmkaymvrnmlnavir shudhmpapvidhm kavirmnishi paribhuh svyambhuryatatytortan vayddhachchasvtibvyah sama;bhyah Yajurveda XL, 8 Die God is in een ieder aanwezig. Hij is snel, zeer krachtig, zuiver, alwetend, alomtegenwoordig, eeuwig, als eerste aanwezig, bestaat op zicbzelf, heeft zijn eigen |
geaardheid, is eeuwig en maakt de juiste kenuis van de Veda aan zijn ontelbare onderdanen bekend door zijn eigen eeuwige kenuis te onthullen. Er zijn twee soorten van lofprijzing, een positieve en een negatieve. Positieve lofprijzing of saguna stuti is een erkenuing dat God aldoordringend, snel handelend, onsterfelijk, sterk, rein alwetend en in aIIes bestaande is, en dat Hij aan Zijn onsterfelijke onderdanen door Zijn eeuwige kenuis de juiste betekeuissen van de dingen bekend maakt, middeIs de Veda. Hierhij denken wij aan de kwaliteiten die bestaan in God. De negatieve lofprijzing of nirguna stuti is de erkenning van het niet |
bestaan van zekere kwaliteiten die Diet bij God behoren maar bij andere dingen, bijvoorbeeld Hij heeft geen lichaam; Hij wordt Diet geboren; Hij heeft geen gebreken; Hij wordt Diet beinvloed door zenuwen, enzovoort; Hij doet nooit iels zondig; Hij kent nooit moeilijkheden, pijn of onwetendheid. Hierbij denken wij aan God als gevrijwaard van dwaasheid, haat enzovoort. Het doel van doze lofprijzing is dat wij ons de kwaliteiten, handelingen, karaktertrekken die God bezit eigen maken, zoals: Hij is rechtvaardig, daarom moeten wij ook rechtvaardig wezen. Indien iemand de lof van God zingt en zijn gedrag Diet herziet, is zijn gebed van generlei waarde. |
Prarthana ya medha devganah pitrschopaste taya mamdh medhyagne medhavin kuru swaha 1 tejosi tejo mayi dhe viryymsi viryy mayi dehi balmsi bal myi dheyojosyojo mayi dhehi manyursi manyu mayi dhei shodi sho mayi dhe 2 yajjagrato durmudeeti deev tadu suptaysya tatheeveeti durgma jyotisha jyotikntnme manah shivsiklpmstu 3 [132] yen karmanypso manishino yagya krnvnti vidtheshu dhirah yadpurv yakshmntha prajana tanme manha shivsanklpmstu 4 |
yatprgyanmut yeto grutish yajjyotinantrmrute prajasu yasmatra rite kinchan karma krite tanme manah shivsanklpmstu 5 yened bhuta bvna bhavishtprigrihitmmruten sarvam yen yagyastayte sapthota tanme manh shivsiklpmastu 6 yasminrchh sam yajutshi yasminprathishjita rathnabhavivarah ysmeeshichta sarvmie prajana nanme manh shivsanklpmastu 7 susharthirsvaniv yanmnusyaneniyte bhishubhivrjinev hatpratishi yadvir javistha tanme manah shivsanklpmastu 8 |
Yajurveda XXXII, 14; lXX, 9; XXXIV, 1-6 1. 0 Agni of schitterende God, wees genadig en begiftigt ons nu met die wijsheid welke de geleerden, de adepten en de Yog ivoor ons vragen. 2. U bent het Licht, plaats Uw vriendelijk licht ook in mij. U bezit het onsterfelijk vermogen, plaats ook vermogen in mij. U bent de onsterfelijke kracht, plaats ook kracht in mij. U bent de onsterfelijke vitaliteit, plaats ook vitaliteit in mij. U bent tegen ondeugden en ondeugdelijke personen, maakt U dat ik ook zo word. U is voorkomend tegenover hen die kwaad van U spreken of die U prijzen of die iets tegen U ondernemen, maakt U dat ik ook zo moge zijn. |
3. O Occaan van genade, mijn gedachten zweven naar verre oorden wanoeer ik wakker ben, vallen in een diepc sluimering wanoeer ik slaap en gaan ook ver weg wanoeer ik droom. 0 licht der lichten, Ene, moge mijn gedachte er alIeen edele ideeen op na houden, d. w .z. moge het altijd goed denken over zichzelf en over anderen. Moge het nooit voor enig persoon het kwade wensen. 4.O Kenner van alIe harten, met wiens gedachten de standvastige, vrome geleerden werken bij de yajns :Sen in de strijd, die alIe macht bezit, die eerbiedwaardig is en die woont in aile levende wezens: maak dat mijn gedachten slechts het goede verlangend alIe onrechtvaardigheid verwerpen. |
5. Moge mijn gedachte goede kwaliteiten aannemen en de slechte vermijden. Die kwaliteiten die kennis, gevoel en een wi! schenken, die vastberaden en overtuigd zijn, die in alIe wezens huizen en die verlichtend en onverwoestbaar zijn. 6. O Isvam van de wereld, met wiens hulp de yogi’s- het verleden, het heden en de toekomst kennen, die de onvergankelijke ziel met God verbindt en het de kenner van de drie tijden maakt, met wie de yajna van |
de zeven priesters wordt uitgevoerd: moge mijn gedacbte de kennis van yoga opdoen en gevrijwaard blijven van onrecbtvaardige bandelingen. 7. O boogst geleerde Paramelvara, zoals de spaken aan bet wiel van een wagco, zijn in de gedacbte [133] de Rigveda, de Yajurveda, de Samveda en de Atharva veda gegrift en in de gedacbte zijn de boedanigbeden van aile wezeos verva!: moge bet altijd de liefhebber van kennis zijn. |
8. O alles regelende Isvara, bet is de gedacbte die de meosen deze of gene weg doet opgaan, zoals een goede koetsier zijn paarden met bebulp van de teugels bestuurt. De gedacbte is in bet bart gevestigd, is soel en macbtig: moge mijn gedacbte de zinnen afhouden van bet pad van de zonde en ben leiden naar bet pad van de deugd. O God, bewijs mij deze vriendelijkbeid. agnye nya suptha raye asman visvani dev vayunani vidvan yuyodhysmjjuhuranmeno bhuyesha te namukti vidhem Yajurveda 40. 16 |
O scbenker van geluk. O zelfverlicbtende, O alwetende ParamiItman, begiftig oos met aile soorten kennis door ons recbtvaardige wegen te laten betreden en bond oos afvan de slecbte wegen van de onrecbtvaardigbeid. Met dit doel naderen wij U in ooze nederige gebeden. Moge U oos rein maken. ma no mahantmut ma no arbk ma n dukshntmut ma n jkshitm ma no vadhih pitra mit matra ma nah priyastnvo rudra risisha Yajurveda XVI, 15 |
O Rudra, God die de zondaren laat builen door ben te straffen voor bun zonden, laat ons de jongeren, ouderen, degenen die nog geboren mooten worden, moeders, vaders, vrienden, bloedverwanten en andere personen geen leed aandoen. Wijs ons die weg opdat wij geen straf ontvangen. asto ma sdmy tamso ma jyotirgmay mrtyormamtta gamyeti Satapathabrahmana XIV 4. 1. 30 O, Grote Leermeester ParamiIiman ! Red ons van de onwaarbeid en leid ons naar de weg van de waarbeid; boud ons af van de duisternis en leid ons naar bet licht van de kennis; behoed ons van dood en laat ons onsterfelijjkheid verkrijgen. |
Prarthana heeft zowel positieve als negatieve kanten. Wanneer men zich tot God richt met een verzoek om good te doen en slechte dingen zo ver mogelijk van ons af te houden, moet bet gebed worden vergezeld van een overeenkomstig gedrag. Bijvoorbeeld, als iemand bidt voor wijsbeid, zal hij geen enkele kans laten gaan om die wijsbeid te verkrijgen. Het houdt in dat gebeden zullen mooten worden gevolgd door inspanningen. De navolgende soorten gebeden mogen nooit gezegd worden, en van God kan ook niet worden verlangd dat Hij oor daarvoor heeft: “O God, vernietig mijn vijanden, |
maak mij tot de grootste van allen, moge ik de meest gerespecteerde persoon zijn, moge iedereen mijn ondergeschikte zijn”, enzovoort. Als twee vijanden God verzoeken de ander te vernietigen, zal God beide vernietigen. Als U zegt dat God aileen oor zal bebben voor degene die bet meeste van Hem boudt, dan zouden wij hieruit afleiden dat God maar gedeeltelijk oor zal bebben voor degene die maar voor een deel van Hem boudt. Als zulke gebeden gangbaar worden, dan zullen [134] |
onnadenkende mensen zo ver gaan en bidden: “O God, bereid ons voedsel, maak: onze huizen schoon, was onze Ideren en verricht arbeid op onze boerderij “. Diegenen die zonder te werken afwachten tot God hen zaI helpen, zijn erg dom. Degene die Gods bevel om zijn best te doen niet opvolgt, zaI altijd ongeluldcig zijn. Bijvoorbeeld: kurvneeveh karmani jijivichet samah Yajurveda XL. 2 God schrijft voor clat de mens het verlangen zaI hebben om honderdjaar oud te worden, d.w.z. zolang hij leeft, en onophoudelijk te werken; hij zaI steeds van nut dienen te zijn en nooit passief Qui) zijn. |
AIle objecten op de wereld aIs ze nu levend zijn of niet, zijn onophoudelijk aan het werken. Mieren en andere wezens zijn altijd druk bezig, de aarde en andere lichamen zijn zich onophoudelijk aan het oplossen, bomen en andere dingen groeien of krimpen voortdurend in. De mens moet dit voorbeeld ook volgen. Net als een mens die zelf zijn best doet en door anderen wordt geholpen, op dezelfde wijze zaI een rechtvaardig iemand worden geholpen door God. Iemand die behuIpzaam is, wordt huIpvaardig genoemd; hij is van nut voor anderen. Net als wanneer |
iemand iets te zien krijgt waarnaar hij verlangt, zo ook zal God iedereen van dienst zijn en niemand leed berokkenen. Iemand die aileen zegt “suiker is zoet”, zal nooit suiker krijgen noch zaI hij het proeven. AIleen degene die zijn best ervoor doe!, zal het vroeg of laat krijgen. Het derde gebed is upiisanii. samadhinirdhutmalasya tetso niveshitsyatmni yatsukha bhavet na shakyte varnyitu gira tada syantdantah karnen grihante Maitrayanyup. 4.4.9 De tekst kan niet voldoende beschrijven hoeveel geluk het in verbinding staan met God aan iemand |
brengt, wiens onwetendheid en soortgelijke andere onreinheden zijn weggewassen door toedoen van samadhiyoga, en die rust in zich ervaart en zich op God concentreert. Dit geluk verwezenlijkt de ziel (atma) in het geweten (antahkarana) zelf. Het woord upasana betekent eigenlijk dichtbij zitten’. Een mens moet aile acht armen (stappen, fasen of delen) van yoga doen, wi! bij dicht bij God komen en Zijn bestaan realiseren als een alomtegenwoordig en alwetend wezen. tatraahinsasyateybrahmacharyaprigraha yamah De vijf yama’s vormen de eeIlIte arm van upasana Draag geen slechte wil tegen Uw lichaam; heb anderen ten aile tijde lief. Spreek de waarheid; lieg nooit. |
Vermijd diefstaJ; sluit eerlijke verbinteuissen af. Heb controle over je zintuigen; wees niet sensueel. Wees nederig; wees nooit trots. soochsantostaph svadyayesvrpnidhanani niymah Patanjali Yogasastra, I. 30. 32 [135] De vijf niyama’s vormen de tweede arm van upasana: Reinig Uw innerlijk door passie of lief de en alkeer te vermijden; reinig de buiteukant van Uw lichaam met water. Werk rechtvaardig, wees nooit opgetogen wanneer voordeel is behaald, ook niet bedroefd wanneer verlies is behaaJd; wees niet nutteloos, werk ijverig en met een opgeruimd hart. Beheers je vreugden en lijden; |
wees deugdzaam en nooit verdorven. Lees ware boeken en trek in gezelschap op met ware mensen. Reciteer de naam God “AUM” en concentreer op de betekenis ervan, geef je over aan de wil van Paramesvara. De overige zes armen kunnen worden bestudeerd in de Yoga SiIstra: of het commentaar op de Rigvedadibhasyabhumika Deze volgende zes stappen worden saijyama’s of voorschriften genoemd en een mens wordt op de volgende manier ingewijd: |
Als je het upasana gebed wil beginnen, begeef je naar een reine, afgezonderde plek; je zit in een voorgeschreven houding; hou je adem in, eontroleer of je zintuigen op prikkels van buiten reageren, coneentreer je geest op het midden van je navel, je hart, je keel, je haardos (sikha) of in het midden van de ruggengraat; maak onderseheid tussen je eigen ik en God; ga heel diep in het Opperste Wezen. Dit zal maken dat je sanyami of gecontroleerd wordt. Als een mens deze methoden toepast, zuIIen zijn ik en het innerlijke orgaan rein worden en vol waarheden zitten; en door een eonstante toename van de waarheid en onderseheid zal bij de fase van za1igheid bereiken. Als een mens een halfuur aan deze praktijk wijdt, zal bij vooruitgang boeken. |
De upasana kent twee soorten, saguqa of positief, dit is de realisatie van de kwaliteiten die in God aanwezig zijn, bijvoorbeeld alwetendheid; en niIguqa of negatief, dit is het realiseren dat God gevrijwaard is van zulke beperkingen als lief de, afkeer, vonn, smaak, geur, tast, enzovoort; en wat krachtig in Hem aanwezig is, met een gevoel dat bij in ons zit en ook buiten ons. Het resultast is dat net als wanneer een door de kou gevatte mens van zijn verkoudheid wordt genezen als bij dieht bij het vuur gaat staan; zo ook zal de mens door God van diehtbij te ervaren, van aile onreinheden en |
lijden worden verlost en zullen zijn kwaliteiten, zijn handelingen en de aard van zijn ziel diezelfde worden als die van God. Daarom is het drievoudig gebed, stud, priiIthaniien upiisaniinoodzakelijk. De kracht van de ziel zal zodanig toenemen dat bij welke zorg dan ook zal kunnen dragen, zonder in de war te geraken. Is dit niet groots? Bovendien, wie dit drievoudig gebed niet verrieht, is ondankbaar en evengoed dom. Het is ondankbaar en dwaas om Paramesvara te vergeten die aan aile wezens op deze wereld consumptieprodukten |
heeft gegeven, en om zijn verplichtingen na te komen en verder om Zijn ware bestaan te ontkennen. Vraag: AIs God geen oren, ogen en andere zintuigen heeft, hoe kan Hij dan het werk van zintuigen uitvoeren? Antwoord: apanipado javno grahita pashytychakshu sa srnotykrnahSvetasvatara Up. Ill. 19 1. God heeft geen handen, maar met Zijn almachtige hand schept bij aIles en trek! allen tot Zich; Hij heeft geen voeten, maar daar Hij aIdoordringend is, is Hij |
overal beweeglijk; Hij heeft geen ogen, maar ziet aIles; Hij heeft geen oren, maar Hij hoor! elk gesprek; Hij heeft geen geweten, maar kent het hele aardrijk; er bestaat uiemand die Hem geheel kan kennen. Hij wordt de eeuwige, de meestverhevene en aIles doordringende genoemd. Hij voert door Zijn macht het werk van de zintuigen en het geweten uit [136] Vraag: Veel mensen zeggen dat Hij passief is en geen eigenschappen bezit Antwoord: na tasya kary karan na vidhte na tatsamshacbydhikscha drushyte parasya shaktirvividhaav shurte swabhaviki ghyanbalikriya cha Svetasvatara Up. VI. 8 |
Niets wordt uit God gemaakt en Hij heeft geen behoefte aan enig gereedschap. Niemand is Zijn gelijke of Zijn meerdere. De hoogste mach!, die onbegrensde kennis, onbegrensde kracht en onbegrensde handeJingen omvat, leeft in Hem. Hoe Zou Paramesvara het heelaI kunnen scheppen, onderhouden en beeindigen aIs Hij niets doet? Daarom is Hij aIdoordringend en, intelligent zijnde, is er activiteit in Hem. |
Vraag: Als God handelingen verricht, zijn die beperkt of onbeperkt? Antwoord: Op de tijd of plaats als Hij het nodig acht, verricht Hij Zijn handelingen, Diet eerder of later. Hij begrijpt zichzelf. Vraag: Kent God Zijn einde of Diet? Antwoord: God bezit volmaakte kennis. Kennis betekent iets te kennen zoaIs het werkelijk is. ZoaIs God onbeperkte macht bezil, weet Hij zelf dat Hij onbeperkte macht heeft. Indien Hij zich zelf anders zou kennen, zou het geen kennis zijn maar onwetendheid. Het is domheid het onbeperkte voor beperkt te houden en het beperkte voor onbeperkt te houden. yatharthdrshan gyanmiti, kennis |
betekent dat, ongeacht de eigenschappen, handelingen of aard van iets, men het aIs zodanig moet kennen. Het tegenovergestelde daarvan is domheid. Daarorn, kleshkrmvipakashyeerprarmsch purusvishes ishvarh Yog. Samadhi, sutra 24 God wordt onderscheiden van de zielen in zoverre dat Hij vrij is van alIe gehechtheid, zoals onwetendheid, gejuk of ongeluk, van gevoelens van vruchtdragende handelingen van gewenste, ongewenste en gernengde |
aard. Vraag: Is er slechts een bewust wezen of zijn er veel? Antwoord: God is bewust en is een, maar het bewustzijn van de zielen is talloos. Vraag: ishvarasidhe 1 pramanabhavann tatisdhih 2 sambandhabhavannanumanm 3 Sankhya I.92; V.10; V.11 I. God kan Diet bewezen worden door het bewijs dat gewaarworden genoemd wordt. 2. Daar gewaarwording Diet toegegeven word!, zijn bemvloeding en dergelijke bewijzen geheel te verwerpen. |
3. Daar gewaarwording Diet aanwezig is, is beinvloeding Diet mogelijk. Verder kan zonder gewaarwording het bewijs van gezag Diet opgaan. Daarom kan het bestaan van God Diet bewezen worden. Antwoord: Flier bedoelt het eerste aforisme dat het bewijs van gewaarworden Diet toepasselijk is voor het bewijzen van het bestaan van God. Verder is God Diet de materiele oorzaak van het heelal. Er bestaat een onderscheid tussen Purup, God en purusa. de ziel. God wordt Purusa genoemd omdat Flij door alles dring! en [137] de ziel wordt purusa genoemd omdat zij in het Iichaam huist. |
De volgende aforismen wijzen op deze zienswijze: pradhanshktiygachchetsangaptih satamatrachchetsrveesvryam shrutirpi pradhansarytvsya Sankhya V. 8, 9, 12 I. Indien God met de stof verenigd werd, zou God dezelfde fouten als het stoffelijke moeten bezitten. Als een combinatie van stoff en een andere stof wordt, zou God dat ook worden. Daarom is God Diet de materiele oorzaak van het heelal. Flij is haar efliciente oorzaak. |
2. Indien het heelal uit God gemaakt was, zou de hele wereld almacbtig wezen, gelijk God. Dat is echler Diet bet geval. Daarom is God Diet de materiele oorzaak, maar de efliciente oorzaak. 3. En omdat de Upanisad ook aanneemt dat stof de materiele oorzaak is van het heelal, en Diet God. De volgende tekst zegl ook hetzelfde: ajameka lohitshuklkrsna bahih prajah srjmana srupah Svetasvatara Up. IV. 5 Prakriti is Diet geboren en heeft een drievoudige aard: sattva, rajas en tamas. Daar het veranderlijk is, wordt het m verschillende voorwerpen m de wereld |
getransformeerd. Maar Purup of God wordt, onveranderlijk zijnde, nooit tot etrig ander vorm gebracht Hij blijft altijd onveranderlijk dezelfde. Degene die leraar Kapila een atheist noemt, is zelf een atheist en Diet Kapila. Evenzo is Mimiansa Diet atheistisch, daar het de woorden dharma en dharmi gebruikt. Dharma betekent klaarblijkelijk God. De Nyaya en de Vaisesika systemen geloven ook in God, daar zij het woord alma in deze zin hebben gebruikt. De letterlijke betekenis van het woord alma is datgene dat door alles dringt. God is aldoordringend en alwetend. Vraag: Daalt God neer (avatara) of Diet? |
Antwoord: Neen. God is ongeboren, zoals duidelijk blijkt uit het volgende: aj akpat Yajurveda 34. 53 sa pryygachukrmkaym Yajurveda 40. 8 Vraag: yada yada hi dhrmsy glanirbhvti bharat abhutthanmdhrmsy tadatman srjamyham Gita IV.7 In deze tekst zegt Sri Krisna: “Zodra de rechtvaardigheid afueemt, word ik geboren”. Antwoord: Dit citaat is ongeldig daar zij anti-vedisch is. Indien U het in een andere beteketris begrijpt, kan het aangenomen worden. Sri Krisna).a was een deugdvol mens |
en wilde de dharma beschermen. Hij kan bedoeld hebben dat bij, teneinde de rechtvaardigen te beschermen en de slechtgeaarden te vernietigen, in elk tijdperk geboren zon willen worden. Het is spreekwoordelijk geworden paropkaray sahta vibhutya dat alIe bezittingen (lichaam, gedachten en rijkdom) van goede mensen bedoeld zijn voor het welzijn van de wereld. Nochtans kan Sri Krisna).a geen God zijn. |
Vraag: Hoe beweren de mensen dan dat er vier-entwintig incarnaties van God bestaan? Antwoord: Omdat zij de Veda niet kennen, door sektariers rnisleid worden en zelf onontwikkeld zijn, geloven zij zulke bijgelovigheden en doen zij verkeerde dingen. [138] Vraag: Indien God niet is neergedaald (avatiIra), hoe heeft Hij dan slechte personen a!s Kansa en Ravana enzovoort kunnen doden? Antwoord: Ten eerste moet elkeen die geboren is, eens sterven. Ten tweede, als God zonder hulp van enig wezen het heelal kan scheppen, onderhouden en heeindigen zijn Kansa en Ravanaa, enzovoort van geen betekenis voor Hem; ze zijn niet eens gelijk een worm. |
Wanneer Hij door alles dringt, dringt Hij ook door hun lichamen en kan Hij hen in een oogwenk vernietigen. Het is toch dwaas te stellen dat iemand die onbeperkte eigenschappen en onbeperkte handelingen bezit en een onbeperkte aard heeit, zou genoodzaakt zijn zich aan gehoorte en dood te onderwerpen teneinde een klein schepsel te doden. Indien iemand beweert dat Hij geboren wordt teneinde de gelovigen te bevrijden, is dat ook verkeerd. God bezit de macht die gelovigen te bevrijden die in overeenstemming met Zijn geboden handelen. Gelooft |
U dat het doden van Kansa en Ravana, enzovoort of het optillen van de heuvel Govardhana moeilijker taken zijn dan het scheppen, onderhouden en heeindigen van de aarde, de zon, de maan en andere dingen? Indien men het werk van God in de natuur beschouwt moet men toegeven dat er niemand bestaat, of ooit zal bestaan (na bhut na bhavishyati), die een gelijke is aan God. Logisch redeneren bewijst ook het niet bestaan van een nederdaling (gehoorte) van God. In geval iemand zou zeggen dat het luchtruim de schoot inging of dat |
iemand het in handen biehl, zou dat verkeerd zijn, omdat het luchtruim, onbeperkt en aldoordringend zijnde, de woorden in- en uitgaan in dit verband zinloos maakt. Evenzo is het absurd te zeggen dat God binnenkomt of uitgaat, daar Hij onbeperkt en aldoordringend is. lets gaat naar of van een plaats waar het eerder Diet was. Bestond God reeds Diet in de schoot voor Hij er in kwam? Of bestond Hij Diet reeds binnen voor Hij buiten kwam? Wie anders dan een dwaas kan zo over God spreken of denken. Het komen en gaan, de geboorte of dood van God kan nooit bewezen worden. Verder is het duidelijk dat Christus, enzovoort geen nederdalingen van God kunnen zijn. Zij waren mensen, |
want zij bezaten menselijke hoedanigheden zoaIs gehechtheid, haat, honger, dorst, vrees, verdriet, pijn, plezier, geboorte, dood enzovoort. Vraag: Vergeeft God de zonden van zijn gelovigen of Diet? Antwoord: Neen. Iodien zonden vergeven zouden worden, zou men geen rekening houden met Zijn berechting en zou iedereen een grote zondaar worden. Vergiffenis maakt de mensen overmoedig en moedigt hen aan zonden te begaan. Wanneer een koning (staatshoofd) de misdadigers vergiffenis schenkt voor |
hun fouten, worden zij overmoedig en begaan zij grotere fouten in de hoop opnieuw vergiffenis te bekomen indien zij hem met gevouwen handen en een nederige houding bierom vragen. Zelfs degenen die Diet gewoon zijn misdaden te plegen, beginnen er mee daar zij Diets te vrezen hebben. Daarom is het op de juiste manier belonen van de deugd en straffen van ondeugd het werk. van God, en Diet door het vergeven van zonden. Vraag: Is de ziel vrij ofafhankelijk? Antwoord: Het is vrij in de uitvoering van haar plichten, maar atbankelijk van de leiding van God voor de vruchten van haar handelingen. svantratah karta, Panini |
sutra 1.4.54: Wle vrij en onafhankelijk is, is een daadsteller. Vraag: Wie noemt U vrij? Antwoord: Degene die controle heeft over het lichaam, de levensadem, de zinnen en het geweten, enzovoort. Indien de ziel niet vrij zou zijn, zou zij de vruchten van deugden en ondeugden niet verdienen. Precies zoals de soldaten die vele mensen doden in de strijd op bevel van de legercommandant niet [139] schuldig zijn aan moonl, zouden de zielen die handelingen plegen op bevel van God niet aan te rekenen zijn voor haar goede of slechte daden. AIleen God zou de vruchten van deze daden plukken. Hel en hemel, leed en vreugde behoren ook aileen aan God. |
Indien iemand een ander met een wapen doodt, wordt de man gearresteerd en niet het wapen. Evenzo kan de afhankelijke ziel nooit de vruchten plukken van goede of slechte handelingen. Daarom is de ziel vrij in het uitvoeren van haar plichten, maar gebonden te lijden voor haar slechte daden. Vraag: Indien God geen zielen had geschapen en hun geen macht had gegeven om daden te stellen, zouden zij niets kunnen doen. Daarom is het duidelijk, dat wat ook door de zielen bedreven wordt, onder bevel van God bedreven wordt. |
Antwoord: Zielen worden nooit geboren, zij zijn zonder begin. God en de rnateriiHe oorzaak van de wereld zijn eeuwig. Evenzo is de ziel eeuwig. God schept het lichaam en de organen, maar zij staan allen onder de ziel. Wanneer een ziel een goede of slechte handeling pleegt in gedachten, woord of daad, is het die ziel die lijdt en niet God. Stelt U zich voor dat ijzererts door een mijnwerker wordt gedolven en door een handelaar wordt verkocht en het tenslotte bij een smid belandt, die er een zwaard van maakt. Een soldaat koopt nu het zwaard en doodt |
daarmee iemand. De koning zal dan slechts de moordenaar straffen en niet de mijnwerker, of de handelaar, of de smid of het zwaard zelf. Evenzo is God, die het lichaarn enzovoort schept, niet de lijder, maar de ziel zelf die aI de handelingen pleegt. Indien God de daadsteller zou geweest zijn, zou geen enkele ziel een zonde hegaan, daar God heilig en rechtvaardig zijnde geen enkele ziel er toe zou brengen een kwade daad te stellen. Het is daarom duidelijk dat de ziel vrij is in haar daden, zoals God vrij is in de Zijne. Vraag: Wat zijn de eigenschappen, handelingen en aard van de ziel en van God? |
Antwoord: Beiden zijn hewust van aard. De aard van heiden is reinheid, onverwoestbaarheid, rechtvaardigheid, enzovoort. Maar de handelingen van God bestaan uit schepping, onderhoud en heeindiging van de wereld, het besturen van alle dingen en het uitreiken van heloning of straf aan de zielen voor hun goede en slechte daden. De handelingen van de ziel bestaan uit juiste of verkeerde handelingen in verband met het verwekken en opbrengen van kinderen, kunst, vakkennis enzovoort. De eigenschappen van God zijn eeuwige kennis, eeuwig geluk, eeuwige macht, enzovoort. De eigenschappen van de ziel zijn als voigt: |
ichchadeshprytnsukhduhkhgyananyatmno lingmiti Nyaya 1.1.10 pranapannimeshonmesjivnmnojtindryantrviskarah sukhudh khechadeshpraytnaschatmno lingani Vaisesika sutra 3.2.4 (iccha) het verlangen om dingen te hekomen; (dvesa) niet-verlangen van leed, enzovoort; baat; (pprayatna) inspanning en kracht; (sukha) gelukzaligheid; (dukha) verdriet of ontevredenheid; (jnana) onderscheiden, herkennen (in de Nyaya Vaisesika zijn heiden gelijk, maar in Vaisesika wordt er het volgende aan toegevoegd: (prana) inademen; (apana) uitademen. |
(nimesa) sluiten van de ogen; (unmesa) openen van de ogen; (jivana) activiteiten van het leven, welvaart, aangroei, verlies, enzovoort; (manah) heslissing, geheugen en egoisme; (gati) bewegingen; (indriya) gebruik van de zintuigen; (antarvikara) innerlijke emoties zoa1s honger, dorst, vreugde, verdriet, enzovoort. [140] Deze eigenschappen van de ziel verschillen met die van God. De ziel kan onderscheiden worden door ruiddel van de bovenaangehaalde eigenschappen, want ze is onzichthaar. |
Zolang de ziel in het lichaam verblijft, kan zij in het lichaam schitteren. Zodra de ziel het lichaam verlaat, kan ze niet meer in het lichaam gevonden worden. Een eigenschap die hestaat zolang er een bepaald ding hestaat en verdwijnt met bet verdwijnen van dat ding, behoort aan dat bepaalde ding toe; bijvoorbeeld het licht verschijnt met het verschijnen van de lamp of de zon en verdwijnt bij hun verdwijning: er wordt aangenomen dat zij het licht van de zon of van de lamp is. Op dezelfde manier nemen wij kennis van het bestaan van de ziel en van God. |
Vraag: God is de ziener van al de drie tijden (verleden, heden en toekomst). Hij weet wat gaat gebeuren in de toekomst. Wat God heslist doet de ziel. Daarom is de ziel niet vrij. God moet de ziel straffen omdat het precies datgene dat God door Zijn kennis voorbestemd heeft, gedaan heett. Antwoord: Ret is dwaas om God de ziener van de drie tijden te noemen. Ret verleden is datgene dat was en niet meer is. De toekomst is datgene dat niet hestaat, maar zal hestaan. Bestaat er enige kennis van een God die was en nu niet hestaat? Of een die er niet is, maar zal bestaan? De kennis van God is altijd hetzelfde, onverwoestbaar en ondeelhaar. Ret verleden en de toekomst zijn slechts de zienswijze van de zielen. Ja, vanuit |
het oogpunt van de handetingen van de ziel bestaan er drie tijden in God, maar niet vannit het oogpunt van God. Hetgeen de ziel door vrijheid doet, weet God door Zijn aIwetendheid. En wat God weet, doet de ziel. Oat betekent dat God onafhankelijk is voor wat betreft de kennis van het verleden, het heden en de toekomst en voor wat betreft het schenken van de vrucht voor aile handetingen, en dat de ziel slechts gedeeltelijk onafhankelijk is in het plegen van handetingen in het heden. Daar de kennis van God eeuwig is, kent hij zowel de handeting aIs de straf daarvoor. Deze beide delen van Zijn kennis zijn waarachtig. Is het mogelijk dat de |
kennis van de handeting waarachtig is en de kennis van de strafvaIs? Daarom zijn er in geen van beiden fouten. Vraag: Dringt de ziel als apart deel door het hele Iichaam of is zij op een bepaaJde plaats te vinden? Antwoord: De ziel is gelokaJiseerd. Indien zij doordringend was, zouden waken, slapen, sluimeren, dood, geboorte, vereniging, scheiding, gaan en komen onmogelijk geweest zijn. De ziel heeft daarom beperkte kennis en is beperkt en klein”’; God daarentegen is fijn, schoner dan de schoonste, onbeperkt, aIwetend en aIdoordringend. Daarom is God de aIdoordringende en de ziel de doordrongene: dit is de relatie lussen de ziel en God. |
Vraag: Als er in een bepaaJd deel van het luchtruim iets bestaat, kan daar niets anders bestaan. Daarom kan God niet door de ziel dringen. Zij kunnen natuurlijk in vereniging leven. Antwoord: Dit principe geldt aileen in gevaI van dingen van dezelfde samenstelling, niet in gevaI van niet dezelfde vormen, bijvoorbeeld ijzer is een vaste stof, terwijl hitte een onzichtbare stof is. Daarom kunnen hitte |
en elektriciteit door het ijzer dringen en ook dezelfde ruimte innemen. Evenzo is de ziel massiever dan God en is God fijner dan de ziel. Naast het verband van de aldoordringende en de doordrongene staan God en de ziel ook in verband met elkaar aIs de meester en de dienaar, de steun en de gesteunde, de aanbedene en de aanbidder, de koning en de onderdaan, de vader en het kind, enzovoort. Vraag : Zijn God en ziel verschillend of een? Antwoord: Verschillend. Vraag: Indien God en de ziel apart van mekaar zijn, hoe wilt U dan de heilige formules van de Veda |
verklaren: pragyan brahma 1 III 5. 3 [141] aha brhmasmi 2 Brahadaranyaka Up. I.4.10 tavmsi 3 Chand. Up. VI.8.7 aymatma brhma 4 Mand Up.2 Wat betekenen deze Grote Uitspraken van de Veda’s? Antwoord: Oit zijn geen teksten uit de Veda’s. Zij zijn citaten uit de Upanisad’s . In geen enkel waar geschrift noemt men hen Grote Uitspraken. Oit is de betekenis: |
1. (pragyan brahma) Brahman is de essentie van aile kennis. 2. Ik (aham)(ben (asimi) Brahma). Hier wordt een woord in een bijzondere betekenis gebruilct, zoalsbhuchah kroshinti mancah krosanti of ‘de steigers roepen’. De steigers zijn pure materie en kunnen niet roepen; het zijn de mensen op de steigers die roepen. Indien iemand zou vragen waarom de ziel hier aIs ‘in God bestaand’ genoemd is terwijl aIIes in God bestaat, kunnen wij hierop antwoorden dat aile dingen in God |
bestaan, maar geen enkel is ZO nauw verwant met God als de ziel. De ziel komt tot een realisatie vao God en staat in direct verbaod met Hem in zaligheid. Daarom staan de ziel en God in verbaod met mekaar als steun en de gesteunde, en in kameraadschap. God en de ziel zijn in geen geval hetzelfde. Vao gelijkheid vao de ziel en God kao aileen maar gesproken worden in de zin vao nauwe vriendschap zoals men Zou lrunnen zeggen: “Hij en ik zijn gelijk, dit is, wij zijn vrienden”. Waoneer een mao middels yoga tot realisatie vao God komI, kao hij door lief de zeggen dat hij en God gelijk zijn. AIleen de ziel die haar eigenschappen, haodelingen en temperament gelijk maak:t met de eigenschappen, |
haodelingen en aard vao God, kao spreken vao in verbinding zijn met God. 3. Vraag: Hoe verklaart U dao de zin tat (Yam asi: O ziel! Jij bent die Brahma? Antwoord: Wat bedoelt U met tat? Vraag: Brabma. Antwoord: Hoe? Waar heeft U hiervoor Brahma vaodaao gehaald? Vraag: Vao de volgende regel: sedev somyedmgra saidekmevaditiy brahma Antwoord: U heeft niet eens de Chiindogya Upanisad gelezen. Daar komt er nergens het woord Brahma voor. De tekst vao de Chiindogya Upanisad is eenvoudigweg |
zo sacev somyedmgra asidekmevavditiy brahma (VI.2.1) Vraag: Wat bedoelt U dao met tat? Antwoord: sa ya ashienimeetdatmaymid sarva tatstye s atma tatvmsi shaetketo iti Chiiodogya VI. 8, 7 Die God is waard gekend te worden. Hij is het schoonste. Hij is de ziel vao de hele wereld. Hij is de ziel vao de zielen en de waarheid Hij is Zijn eigen ziel. o mijn zoon, Svetaketu! tadatmakstdantyrtami tavmsi [142] |
Gij zijt nauw verbonden met de a1doordringende AI-ziel. Oit is de enige nilleg die aan de Upanisad’s gegeven moet worden. ya atmni tisthnaatmanontaro yamatma na ved yasyatma shariram Dit is een passage uit de Brahadaranyaka Up. Dit is een passage uit de Dtbadiiragyska Up. De ziener Yajnavalkya zegt aan Uddalaka: O Uddalka! God bestaat in de ziel, maar is los daarvan. De dwaze ziel is zich niet bewust van Zijn bestaan in zich; de ziel is bij wijze Van spreken het licht van God; zoals de ziel in het lichaam hnist, hoist God in de ziel. Los Van de ziel staande volgt Hij haar geede en slechte handelingen, schenkt haar de vruchten voor deze handelingen en bestuurt Hij haar. Dezelfde |
onverwoestbare God is ook de Alwetende ziel van Uzelf, d.w.z. Hij doordring! U, Hem zult U moeten realiseren. 4. Kan iemand deze nitspraken een andere uilleg geven? aymatma brahma wanneer een yogi in de staat van samiidhi zich God realiseert, roept hij nit: de God die door mij dringt is dezelfde God die door aile wezens dringt. De Neo-vedantisten die God en de ziel gelijk achten, kennen de Vediinta scbrift niet. |
Vraag: anenatmna jivenanupravisy namrupe vyakrvani 1 Chandogya VI. 3, 2 tatsrustva tadevanupravisht 2 Taittinya Dr. 6 I. God zegt: ik heb de wereld en het lichaam gescbapen, dring door de werelden en treed het lichaam binnen in de hoedanigheid van een ziel. lk verklaar de naam en de vorm. 2. God schiep de wereld en het lichaam en daarna nam Hij zelf Zijn intrede er in. |
Hoe kunt U deze passages en dergelijke andern verldaren? Antwoord: Indien U kennis had van woorden, hun betekenis en hun samenstelling, zou U Diet een verkeerde uitleg hebben gegeven. Hier zijn er twee woorden: pravesa (doordringing) en anupravesa (herdoordringen). De ziel dringt door het Iichaam en God dringt door de ziel. Deze andere doordringing is bij wijze van spreken een herdoordringen en door herdoordringen openbaart God middels de Veda de kermis van naam en vonn. God laat eernt de ziel door het Iichaam dringen en dan herdoordringt Hij de ziel. Indien U de betekenis van het onderdeel anu (aangaande) had begrepen, zou U het hele geval Diet verkeerd uitgelegd hebben. |
4. Vraag: soya devdatto ya usankale kashya drusth sa idani pravrcsmye mathuraya drusyte lk zie dezelfde Devadatta in Mathurii in het regenseizoen die ik zag in KiiSi in de zorner. Hier wordt de gelijkheid van de Devadatta gezien vanuit het standpunt van het Iichamelijke, zonder rekening te houden met de plaats Kasi en het zornerneizoen. Evenzo blijft er slechts een intelligent wezen over wanneer wij bij het opteUen en aftrekken de ruimte, tijd en alwetendheid in geval van God aftrekken, en in geval van de ziel tijd, onwetendheid, beperkingen |
enzovoort, aftrekken. Dit opteUen van een aspect en het afuekken van een ander aspect (bhagatyagalaksana) bewijst het advaita, daar wij de alwetendheid van God en de beperktheid van de ziel aftrekken, en slechts kermis nemen van hun unifonne kwaliteiten, namelijk [143] intelligentie. Wat kan je daar tegenin brengen? Antwoord: Ten eerste : neernt U aan dat de ziel en God eeuwig zijn of zijn zij Diet eeuwig? Vraag: Beiden zijn het product van upadhi (upadhijanyaa), daarom verldaren wij ze als Diet eeuwig. |
Antwoord: Is deze zienswijze eeuwig ofniet eeuwig? Vraag: Onze stelling is als voigt: jiveshoo cha vishudhachidibhedstu tayordyoh avidhyaa tachitoryogh shadsmakamnadyah 1 karyopadhiry jivh karnopadhirishvrah karykarnta hitva purnbodhovshishyte 2 Deze twee teksten zijn genomen uit Sanksepasarirka en Sarirakabhasya. I. Wij Vedantisten geloven in deze zes beginloze dingen: I. jiva ; 2. isvara; 3. brahma; jiva-isvara visesa bheda; 5. avidya ya ajnana; 6. avidya cetana-yoga. 2. Van dezen is slechts Brahma begin- en eindloos. De overige vijf zijn beginloos maar hebben wei een eind. Zij worden beginloos genoemd daar hun begin niet bekend is. Daarom wordt van hen gezegd dat zij een eind hebben of niet-eeuwig zijn. |
Antwoord: Deze beide teksten van U zijn onjuist, daar volgens Uw verklaring er geen ziel kan bestaan zonder het contact met domheid, en geen isvara zonder het contact met maya. Daarom verdwijnt Uw zesde object volledig( taccitoryogah), aangezien het aI alZonderlijk begrepen is in domheid, onwetendheid, de ziel en isvara. Verder kan er geen iSvara bestaan zonder het contact van Brahma met maya. Het is daarom zinloos isvara als afi:onderlijk van onwetendheid en Braluna te beschouwen. Daarom zijn er slechts twee van Uw objecten in overeenstemming met Uw verklaring, en nietzes. |
Uw standpunt dat de ziel het resultaat is van effect en isvara het resultaat is van oorzaak, kan aileen dan waar zijn wanneer U domheid voorop stelt in de onbeperkte, eeuwige, reine, verlichte, niet gebonden, aldoordringende Braluna. De beginloze domheid welke van het zelf afhangt en op een andere plaats verwant is met het zelf, is of aldoordringend of plaatselijk. In het eerste |
geval kan Brabma niet rein zijn. In het ander geval is het verplaatsbaar en zal het dus hier en daar ronddwalen. W 3M het naar toe gaat, zal het de Brahma van die plaats als dom maken en waar het vandaan gaat zal het de Brahma van die plaats als knap achterlaten. Aldus zou U de Brabma van geen enkele plaats beginloos, rein en geleerd kunnen noemen. Datgene van Brahma dat binnen de grenzen van onwetendheid is moet zich bewust zijn van die onwetendheid. Het uiterlijk en het innerlijk van Brahma zouden van mekaar afgesneden zijn. Indien U zegt, “Laat dat, Brabma verliest niets hierbij” is dat verkeerd, daar in dat geval Brahma niet langer ondeelbaar blijft. |
Indien Hij ondeelbaar is, is Hij niet dom. Daarnaast is domheid of de afwezigheid van kennis of de aanwezigheid van valse kennis. In beide gevallen is domheid een eigenschap en daarom moet hij onafscheidelijk verbonden zijn aan een of ander. In dat geval kan domheid niet on-eeuwig zijn. U gelooft dat het effect van de interne organen op Brahma dit verandert in de ziel. Zoals een pijn in een deel van het lichaam het gehele lichaam pijolijk maakt, maken de aanwezigheid van domheid, pijn, plezier en [144] |
leed op een plaats de gehele Brabma er van bewust en onderwerpen zij dit aan het effect tot de ziel. Oit is Uw standpunt. Nu stellen wij U een vraag: Is Brabma aldoordringend of plaatselijk? Indien U zegt dat Brabma aldoordringend is, maar dat het effect plaatselijk is, en dat deze twee los van mekaar staan, dan stellen wij U nog een vraag. Is het innerlijk orgaan beweeglijk of onbeweeglijk? Vraag: Het is beweeglijk. Antwoord: Dan zal de Brahma van de plaats die het innerlijk orgaan verlaat, geleerd achterblijven en zal de reine Brabma van de plaats waar het naar toe gaat, dom worden. Aldus zal Brahma dom zijn op een gegeven moment en geleerd zijn op een ander moment. Oit zal |
dus bevrijding en gebondenheid tot iets van het moment maken. Hetgeen door elm man opgemerkt wordt, kan een andere zich Diet herinneren. Evenzo zouden de voorvallen die gisteren ervaren zijn Diet vandaag herinnerd moeten worden, daar de tijd en ruimte van ervaringen verschillen van de tijd en ruimte van herinnering. Indien U in antwoord bierop zegt dat Brahma dezelfde is, wijzen wij als op een andere moeilijkheid, nI. is Hij dan Diet alwetend? In geval U zegt dat de innerlijke organen, verschillend zijnde, dezelfde Brahma als verschillende zielen voorstellen, kunnen wij U gewoon de mond snoeren door het bezwaar dat het innerlijk orgaan Diet zichtbaar is en geen bewustzijn kan hehben. Indien U zegt dat ons bewustzijn noch het |
bewustzijn van de Brahma noch dat van het innerlijk orgaan is, maar het bewustzijn is dat ervaren wordt door bet innerlijk orgaan, is het ook dan noodzakelijk dat dit bewustzijn wordt ervaren door een bewust wezen, middels het innerlijk orgaan. Is Hij dan beperkt in kennis? Oit zijn de bezwaren die rijzen tegen Uw bewering dat het effect de ziel veroorzaakt en de oorzaak isvara. Brahma is aldoordringend en de ziel een beginIoos, ongeschapen en onsterfelijk iets is. Indien U het heeld van Brahma de ziel noemt zal dan Diemand het geluk |
van bevrijding kunnen smaken daar het heeld vergankelijk en van tijdelijke aard is. Het is daarom duidelijk dat de ziel nooit God was, noch God is noch ooit God zal zijn. Evenzo was God nooit de ziel, noch is Hij de ziel noch zal Hij ooit de ziel wezen. Vraag: sadev somyedmgra asidekmevaditiyam I Met dit gezegde oit de Chandoga Up. (6. 2.1), hoe kan dan non-dualiteit bevestigd worden? Volgens onze overtuiging is er Diets los van God, hetzij oit dezelfde stof of oit andere stoffen of oit verschillende delen. Als wij de mogelijkheid van zulke losse wezens verwerpen, |
blijft aileen Brahma over. De bewering van non-dualiteit kan met bevestigd worden indien de ziel van God verschilt. Antwoord: Waarom houdt U zich met zulke verkeerdheden bezig? Wat leer! U uit de kennis van het predikaat ? AIs U zegt ‘.vyavrtak vishan bhavtit, dat het predikaat verschil betekent, zeggen wij dat dit nog iets betekent: pravrtak prakashkmpi vishasan bhavtiti, het predikaat betekent ook verlichting. In de hovenaangehaalde passage is het predikaat van Brahma nondualiteit. Dit betekent dat terwijl de zielen en andere elementen zo veel zijn, zij niet non-duaal zijn. Nondualiteit wordt aan God toegeschreven en met aan |
andere dingen. De verlichtende betekenis van het predikaat non-duaal is dit. Het wijst op de enkelvoudigheid van God. Bijvoorbeeld: asmingreditiyo dhanadyo devdatah asya senayamditiyh shurviro vikrmsingh AIs een man zegt dat in zijn stad Devadatta de onvergelijkelijk rijkste man is of in het leger geen soldaat zo dapper is als Devadatta of dat geen enkele soldaat zo dapper is aIs Vikramasihha, kunnen er dus ook minder rijke of minder dappere personen bestaan. Daarbij bestaan er objecten, vee en andere dieren, homen enzovoort. Evenzo kan het bestaan van de ziel en de stof met gelijk zijn aan God. |
Zij zijn minder. Het bewijst niet het met-bestaan van de ziel, de stof of het geschapen heelal. Zij bestaan allen. Het bewijst dat Brahma immer een is en dat de ziel en de elementen in de natuur veelvoudig zijn. Advaita of [145] niet-tweeheid bevestigt dat Brahma een is. Dit spreekt met tegen dat de zielen, de natuur en de wereld inderdaad ook bestaan: aileen zijn ze met gelijk aan Brahma. De passage beoogt met non-dualiteit te bewijzen en dualiteit met te bewijzen. Denkt na en begrijpt deze uitleg. |
Vraag: Waarom maakt U verschil tussen de identiteit van God en de ziel, terwijl zij beiden dezelfde kwaliteiten bezitten, d.i. bestaan, erlc:enning en geluk? Antwoord: Gedeeltelijke gelijkheid is nog geen bewijs van complete gelijkheid; bijvoorbeeld de aarde, water en het vuur zijn allen zichtbaar, maar zij zijn loch niet gelijk. Hun hoedanigheden bewijst hun verschil. Bijvoorbeeld de aarde bezit reule, droogheid, hardheid enzovoort, water heeft smaak, vloeibaarheid, zachtbeid enzovoort, terwijl vuur vorm, ontvlambaarheid enzovoort heeft. Die verschillende eigenschappen bewijzen dat de aarde, het water en het vuur niet hetzelfde zijn. |
Mensen en mieren zien met ogen, eten met monden en lopen met voeten. Maar zij zijn niet hetzelfde, omdat de mensen een eigen vorm en twee voeten hebben. Op dezelfde manier laten Gods kennis, gelule, kracht, handelingen en alom-aanwezigheid Hem verschillen van de ziel en laten beperkte kennis beperk:te macht, wisselvalligheid en tijdelijkheid de ziel verschillen van God. Daarom zijn God en de ziel niet hetzelfde. God is zeer fijn en de ziel is wat minder fijn. Hun aard is verschillend. Vraag: athodrmntra kurute ath tasy bhay bhavti Tai. Up. Brahma anu. 7. ditiyadee bhay bhavti Dit is een passage uit de Brhadaranyaka Up.( 1.4.2) |
Oit betekent dat wie ook het minste verschil maakt tussen God en de ziel, vrees zal kennen. Het is dit anders denken dat vrees veroorzaakt. Antwoord: Dit is niet de juiste uilleg van het citaat. Aileen degene die het bestaan van God verloochent, of gelooft dat Hij aan een bepaalde tijd of mimte gebonden is, of tegen Zijn voorschriften handelt, of tegen de eigenschappen, handelingen en aard van God handelt en anderen kwaadgezind is, zal vrees kennen. Vrees komt |
van vervreemding bijvoorbeeld “Ik bekommer mij niet om jou, jij kan mij niets doen” of als hij anderen blijft plagen of kwaad doen dan moet hij bevreesd gemaakt worden. Waar er geen oppositie is bestaat er geen vrees. Zij worden een genoemd. Men zegt: Devadatta, Yajfiadatta en Visnumitra zijn een, d.i. niet tegen mekaar; oppositie veroorzaakt vrees. De afwezigheid van oppositie scbenkt geluk. Vraag: Zijn God en de ziel altijd verschillend, of worden zij ooit een? Antwoord: Deze vraag is gedeeltelijk reeds hierboven beantwoord. Zij worden een in de zin van gelijksoortig zijn. Bijvoorbeeld, een lichamelijk object is verwant aan |
ether omdat zij beiden stoffelijk zijn en niet van mekaar afgescbeiden kunnen worden. Daarom kunnen in de zin van gelijkheid en onafscbeidelijkheid ether en lichamelijke objecten een genoemd worden. Maar zij verschillen ook wei van mekaar daar ether doordringend, fijn, vormloos en onbeperkt is, terwijl bet licbamelijk object beperlct, zicbtbaar, enzovoort is. Zoals de aarde en andere objecten nooit gescbeiden kunnen zijn van ether omdat niets kan bestaan zonder ether, maar zij tegelijkertijd verschillend zijn vanwege bun verschillende eigenschappen, kunnen de ziel en andere objecten, zoals de aarde, niet gescbeiden van God zijn |
daar Hij aldoordringend is, maar kunnen zij tegelijkertijd ook niet gelijk aan Hem zijn vanwege bun verschillende karaktertrekken. [146] V66r de bouw van bet bnis waren !dei, bout, ijzer en andere bouwmaterialen, alhoewel op verschillende plaatsen verspreid, in feite allen in ether bestaand. Wanneer bet buis gebouwd is, staan zij ook dan in ether. En als dit bnis afgebroken wordt en al haar delen verspreid liggen, bestaan zij nog in diezelfde ether. Dit betekent dat deze objecten nooit van ether gescbeiden kunnen worden (niet in bet verleden, nocb in bet beden nocb in de toekomst) en locb zijn zij, van verschillende |
aard zijnde, nooit een. Dezelfde vergelijking kan in dit geval ook toegepast worden. Door God doordrongen zijnde, kunnen de zielen en andere objecten van de wereld nooit van Hem gescheiden worden, maar van veIllchillende karaktertrekken zijnde kunnen zij nooit een zijn. De Neo-vedantisten zien, aJs een eenogige, slechts een aspect, d.i. gelijken, maar verliezen het ander aspect, nl. niet-gelijken, uit het oog. Er is geen enkel object dat of geen kwaliteiten of aile kwaliteiten; geen gelijkenis of ongelijkenis; geen gelijkheid of ongelijkheid bezit. Vraag: Is God vol eigenschappen (saguna) of zonder eigenschappen (nirguna)? |
Antwoord: Beiden. Vraag: Kunnen twee zwaarden in een koker passen? Hoe kunnen ‘van eigenschappen voorzien’ en ‘van eigenschappen niet voorzien’ heiden in dezelfde God bestaan? Antwoord: Een stoffelijk object heeft enkele eigenschappen, vorm enzovoort, en heeft andere eigenschappen helemaal niet, bijvoorbeeld erlcenning enzovoort.yad guneessh vartman tatsgunm gunbhyo yatrirgat prigbhut tatricunm'( sommige eigenschappen bezittende is het ‘van eigenschappen voorzien’ en anderen niet bezittende is het ‘van eigenschappen niet voorzien’. |
AIle dingen zijn ‘van eigenschappen voorzien’ voor zover zij hun eigen eigenschappen hezitten en ze zijn tegelijkertijd ook ‘van eigenschappen niet voorzien’ voor zover zij bepaalde eigenschappen missen. Er bestaat geen object dat of aileen ‘van eigenschappen voorzien’ of aileen ‘van eigenschappen niet voorzien’ is. Immers, ‘van eigenschappen voorzien’ en ‘van eigenschappen niet voorzien’ bestaan heiden tegelijkertijd in hetzelfde object. Evenzo is God ‘van eigenschappen voorzien’, daar Hij Zijn elgen |
eigenschappen bezit zoals onbeperkte kennis, onbeperkIe macht, enzovoort bezit en Hij is ook ‘van eigenschappen niet voorzien’, daar Hij vrij is van de kwalileilen van stoffelijke objecten zoals vonn en die van zielen zoals haat. Vraag: Men noemt de vormloze nirgups (‘van eigenschappen niet voorzien’) en de belichaamde saguna (‘van eigenschappen voorzien’). Zolang God niet incarneert, is Hij nirguna of ‘van eigenschappen niet voorzien’. Wanneer God incameert, is Hij ‘van eigenschappen voorzien’ of Saguna. Antwoord: Dit zijn de ideeen van de onwetenden en onontwikkelden. Degenen die geen ontwikkeling |
hebben, brabbelen als dieren. ZoaIs een aan deliriwn lijdende wartaal spreekt, en niemand dat aanneemt, moet er geen acht worden geslagen op beweringen van de onontwikkelden. Vraag: Is God verlangen (ragi) of onthecht (virakta)? Antwoord: Geen van beiden. Verlangen gaat a1tijd uit naar iets waarvan men verwijderd is of iets dat beter is dan zichzelf. Er is niets verwijderd van God noch iets beter dan Hem. Daarom heeft Hij geen verlangens. Verwaarlozend is degene die hetgeen in zijn bezit is, verlaat God die aldoordringend is, kan niets verlaten. Vraag: Heeft God enige wens (icchii) of niet? |
Antwoord: God heeft, in de gewone zi.n, geen wens. Iemand wenst slechts datgene wat bij niet bezit maar beter is dan bij, en waarvan bij verwacht gelukkiger Ie worden aIs hij zuIk verkrijgt. Er bestaat niets dat God niet bezit noch bestaat er iets beter dan God. Er is geen sprake van Hem gelukkiger maken daar Zijn geluk reeds vohnaakt is. Daarom kan er geen sprake zijn van wensen in geval van God. Maar er bestaat nog een tendens die enigszins verwant is aan icchii. Dat is iksana of inzicht in alles en een tendens tot scheppen. Wij hebben dit onderwerp swnrnier behandeld. De wijzen zulIen dit voor zichzelf verder uitwerken. |
[147] Na deze korte beschrijving van God zullen wij de Veda tot onderwerp hebben. yasmaducho apatchan yajurysmadpakshan samani yasy lomanythrvagirso mukha skmbnti bruhi ktamah sivdev sah Atharva X.7.20 Wie is die God door wie de Rigveda, de Yajurveda, de Siimaveda en de Atharavaveda geopenbaard zijn? Hetzelfde Opperwezen dat eerst alles schept en het daarna draagt. svymbhuryathattytorthan vaydadhachchasvhibhyah smabhyah smabhayah Yajuho 40.8 |
Het in zichzelf bestaande, aldoordringende, reine, eeuwige, lichaamloze Opperwezen openbaart voor het welzijn van Zijn eeuwige onderdanen (dat zijn de zielen) aile soorten kennis op de manier als bij Zijn wet vastgelegd middels de Veda. Vraag: Heeft God enige vorm of is Hij vorrnloos? Antwoord: Wij geloven dat Hij vorrnloos is. Vraag: Indien Hij vorrnloos is, hoe zou Hij dan de vedische woorden hebben uitgesproken zonder Zijn mond? Het uitspreken van letters vereist een verhemelte en andere delen van de mond dan in de kracht die uitgaat van de tong. |
Antwoord: Almachtig zijnde en aldoordringend heeft God geen mond, enzovoort nodig voor het openbaren van vedische wetenschap. Het gebruik van de mond of de tong is alleen nodig voor het uitspreken van woorden tegen hen die van ons verwijderd zijn, niet voor onszelf. Kijk, zelfs zonder het gebruik van de mond en de tong verblijven er verschillende gedachten en geluiden in de gedachten. Sluit Uw oren eens af met Uw vingers en |
hoor dan hoeveel geluiden hoorbaar zijn zonder het gebruik van de mond en de tong. Op dezelfde manier heeft God, die in de zielen is, Zijn leringen aan hen geopenbaard Uitspraak is slecbts nodig wanneer wij anderen de woorden laten boren. God openbaart alle vedische wetenschap aan de zielen van binnen uit daar Hij vormloos en aldoordringend is. Deze moeilijkheid kan niet voorkomen bij God Na deze openbaring begonnen de mensen de Veda aan anderen te onderwijzen door woorden uit de mond. Vraag: In wiens gedacbten en wanneer werden de Veda’s geopenbaard? Antwoord: agnerigvedo vayoryjurvedh suryatsamvedh Sat. XI. 5. 8. 3 |
In bet begin van de scbepping deed God bet licbt van Agni, Vayu, Aditya en Angira; elk een Veda, schijnen in de zielen van de zieners. Vraag: yo vee brahaman vidhati purva yo vee vedachc prhinoti tasmee Sveta. Up.6.18 Dit citaat zegt dat de Veda’s in bet bart van Brahma werden geopenbaard. Waarom spreekt U van Agni enzovoort? Antwoord: Het werd in bet bart van Brahmli overgebracbt door Agni en de anderen. Zie wat Manu zegt: |
agnivayurvibystu tanye brahma snatnm dudoh ygsidyrthmgyjuh samlksnam Manu I. 23 In bet begin van bet beelal schiep God (eerst) de mens en openbaarde dan de vier Veda’s aan Agni, Vayu, Aditya en AJigiriI. Deze zieners bracbten de Veda’s over aan Brahmli. Aldus leerde Brabma (letterlijk melkte Hij) de Veda van Agni, Vayu, Aditya en Angira. [148] |
Vraag: Waarom openbaarde Hij de Veda’s slechts aan deze vier? Waarom niet aan anderen? Oit maakt God partijdig. Antwoord: Deze vier waren de meest reine van aile wezens, niemand anders was gelijk hen. Daarom werd de verheven kennis aileen aan hen geopenbaard. Vraag: Waarom werden de Veda’s in het Sanskrita geopenbaard? Waarom niet in de taal van een of ander land? Antwoord: Indien God Zijn openbaring gezonden had in de taal van een of ander land, zou Hij schuldig geweest zijn aan partijdigheid, daar de leringen van de Veda’s makkelijker geweest zouden zijn voor de mensen van dat land en moeilijker voor anderen. |
Daarom werd de openbaring gedaan in het Sainskrita, welke taal aan geen enkel land behoort. In die taal werden de Veda’s geopenbaard. ZoaIs de aarde en aile andere schepselen gelijkelijk de bron zijn van hun kunst en vakmanschap, is de taal van Gods leringen zo gemaakt dat de mensen van aile landen evenveel moeite moeten hebben om de kennis van deze openbaring op te doen. Verder is de vedische taal de bron van aile talen. Vraag: Hoe bewijst U dat de Veda’s door God geopenbaard en niet door de mensen samengesteld zijn? En de anderen zoaIs de Bijbel enzovoort, niet? |
Antwoord: God is heilig, aIwetend, rein van natuur, rechtvaardig, genadevol, enzovoort. Het boek dat God precies beschrijft zoaIs Hij is, is van God, en niet van anderen. Dat hoek is van God in welk er niets is tegen de natuurwetten of bewijzen zoals bewustzijn, gezag, enzovoort. Gods kennis is onschatbaar en daarom zijn de leringen van Gods hoek ook onschatbaar. In Gods hoek moet er dezelfde orde van dingen zijn zoaIs die bestaat in de natuur, dezelfde beschrijving van God, de ziel, de schepping haar oorzaak, enzovoort. De Veda’s zijn zulke hoeken. Daar komt niets in voor dat tegen de natuurwetten is of waardeloos is volgens wetten van de |
logica. De Bijbel en de Koran kunnen deze testen niet doorstaan, en zijn daarom geen boeken van God. Wij zullen in detail de Bijbel en de Koran beschrijven in het dertiende en veertiende hoofdstuk. Vraag: Wat is het nut te stellen dat de Veda’s van God komen? De mensen vermeerderen hun kennis langzaamaan, en uiteindelijk slagen zij erin boeken samen te stellen. Antwoord: Zij kunnen dit nooit. Er kan geen gevolg bestaan zonder een oorzaak. De mensen die in de bossen wonen, kunnen geen geleerden worden door simpele observatie van de natuur. Zij kunnen alleen dan geleerd worden wanneer iemand hen onderwijst. Zelfs in deze tijd wordt niemand geleerd zonder onderwijs te ontvangen. Indien God de Veda’s niet aan de wijzen |
geleerd had en zij op hun beurt weer aan anderen, zou er vandaag geen enkele geleerde bestaan. Indien een baby op een verlaten plek gelegd wordt temidden van domme mensen of dieren, zal hij even dom blijven als zijn metgezellen. Bhila’s en andere bosstammen staven onze bewering. Zolang er geen onderwijs was geintroduceerd door het volk van India waren Egypte, Griekenland en Europa dom. Zolang er geen Europeanen, zoals de Italiaanse Colombus en dergelijke personen, naar |
Amerika waren gegaan, waren de Amerikaoen duizende jaren, eeuwen analfabeet en van alle onderwijs verstoken. Toen zij onderwijs kregen werden zij geleerd. Evenzo kregen de mensen bij bet begin van het heela! kenuis van God en vermeerderden zij langzamerhand hunkenuis. sa ais purveshampi guruh kanenanvchedat Yogasutra, I. 26 Zoals wij heden kennis bekomen door samen met onze leraren is God de leraar geweest van Agni en de [149] |
andere wijzen die in bet begin van bet beelal werden geboren. De ziel raakt buiten bewustzijn gedurende de slaap en tijdens de ontbinding (van de scbepping), maar God niet. Zijn kennis is onverwoestbaar. Hieruit voIgt dat geen enkel gevolg mogelijk is zonder een oorzaak. Vraag: De Veda’s werden in bet Sailslqita geopenbaard Agni enzovoort kenden die taaI niet, boe begrepen zij dan de Veda’ s? Antwoord: Het was ParameSVlml die dat bekend maakte. En zodra er recbtvaardige mensen, yogi’s, zieners enzovoort, in oprecbte ”verbinding” met God verlangen toonden de Veda’s te verstaan, hielp God ben |
daarmee. Toen de Veda’s aan velen bekend waren geworden, schreven de zieners commentaren en geschiedkundige werken. Deze boeken werden bekend aIs de Brahmaqa s of aantekeningen over Brahma, dat zijn de, Veda’s. risyo mantradrustyah mantransmypraduh Nirukta 7.1. 3; 1. 6. 20 Elke ziener die de bedoeling van een vediscbe tekst goed begreep, en voor wie niemand deze tekst zo begrepen bad, werd hij of zij de ziener of Mi van die tekst. Tot beden wordt de naam van zo een ziener aangebaald bij die tekst, ter zijne nagedacbtenis. Degene die deze risi’s de schrijvers van deze teksten noemt, is |
verkeerd. Zij waren de zieners en publiceerden slecbts bun betekenissen. Vraag: Welke boeken worden de Veda’s genoemd? Antwoord: De Rig, de Yajuh, de Sama en de Atharva (daarvan aileen bet gedeelte van de mantra’s), en geen andere. Vraag: mantrbrahamnyorvednamyeym Hoe zult U dan dit gezegde van Katyayana en anderen verkIaren? Antwoord: Kijk! Het is een gebruik van eeuwen geweest om bet woord Veda aan bet begin en bet eind van bet gedeelte van de mantra te plaatsen, en niet bij bet Briihmaqa gedeelte. Verder maakt de NiIukta een |
duidelijk verschil tussen de twee wanneer zij zegt: tot zover is Veda en tot zover is Brahmana itypi nigamo bhavti iti ch brahmnam Nirukta 5.3.4 chadobrahmnani cha datishyani Panni sutra 4.2.6 Oit bewijst ook dat het gedeelte van de mantra de Veda is en het commentaar-gedeelte Brahmana is. Voor een diepere studie van dit onderwerp wordt de lezer verwezen naar mijn commentaar op de Rig- vedadibhasyabhumika. Daar is bewezen dat bij de aanwezigheid van zovele verldaringen de aangehaalde verldaring niet als een geldig gezegde van Katyllyana beschouwd kan worden. Indien U dit aanneemt kunnen de Veda’s nooit eeuwig (saniitana) zijn, daar de |
Brahmana’s’ s historische beschrijvingen inhouden van vele zieners, wijsgeren en koningen. Geschiedenis wordt altijd geschreven na de gebeurtenis. Het kan niet voor de geboorte van degenen wiens leven het beschrijft, bestaan. De Veda’s houden geen geschiedenis in. Er wordt in hen niet verwezen naar een bepaald persoon of een bepaalde gebeurtenis. Vraag: Hoeveel sakha (delen) bestaan er van de Veda’s? Antwoord: 1127. Vraag: Wat bedoelt U met sakha (deel)? |
[150] Antwoord: Sakhabetekent toelichting geven. Vraag: Maar geleerden noemen de delen van de Veda’s Jakhil s. Antwoord: Denkt U een beetje na. AI de Jakhil s zijn bekend bij name van de risi zoals Asvalayana. Maar de manfra.saIihitii staat bekend als door God geopenbaard. De vier Veda’s worden beschouwd als door God gemaakt en deze Jakhil s (Asvalayani, enzovoort) als samengesteld door de zieners. AI deze JakhiI s geven enkele beginwoorden van een mantra, en verldaren hen dan. Bijvoorbeeld in de Taittiriya sakha ishe tvirje tveti |
worden deze woorden gegeven en wordt de mantra verder uitgelegd In de Veda’s wordt dat niet aangetroffen. Daarom zijn de vier Veda’s de door God gemaakte bomen en zijn de Asvalayanien andere Sakha’s de door risi’s samengestelde takken. Voor een diepere studie van dit onderwerp wordt de lezer verwezen naar mijn commentaar op de Rigvedadibhasyabhumika Zoals ouders vriendelijk zijn tegenover hun kinderen en hen welzijn toewensen, heeft God de Veda’s geopenbaard voor het welzijn van de mensen, zodat zij door het verkrijgen van de zon van de wijsheid gevrijwaard mogen zijn van de duistemis van bijgeloof, en hun geluk en geleerdheid opvoeren. |
Vraag: Zijn de Veda’s eeuwig ofuiet-eeuwig? Antwoord: Eeuwig. Daar God eeuwig is, is Zijn kennis ook eeuwig. Eeuwige stoffen hebben eeuwige kwaliteiten, handelingen en aard. Niet-eeuwige dingen hebben niet-eeuwige kwaliteiten enzovoort. Vraag: Zijn deze hoeken ook eeuwig? Antwoord: Neen. Een hoek is van papier en inkt gemaakt. Hoe kan het dan eeuwig zijn? Maar de woorden en de dingen waarmede zij in verband staan, zijn eeuwig. Vraag: God kan kennis aan de ziene”, gegeven hebben en zij kunnen de Veda’s hebben samengesteld? |
Antwoord: Er bestaat geen kennis zonder het kenbare. Er bestaat niemand behalve de alwetende God die het vermogen heeft om de Giiyatri en andere teksten samen te steUen daar Giiyatri maatstaven en accenten bezit zoals lange, korte en overwogen noten. Na de studie van de Veda’s mag men weI ook de studie aanpakken van de grammatica, de Nirukta en teksten over prosodie, enzovoort, die door de ziene”, werden samengesteld om de bronnen van kennis te verduidelijken. Maar in feite is het Paramiitmii die licht brengt in de Veda’s en uiemand anders kan dat. De Veda’s zijn imIne”, de uitspraak van de Allerhoogste. |
Iedereen moet die gezegden volgen; als iemand U ooit vraagt waarop Uw overtuiging gebaseerd is, dan moet U antwoorden dat het de Veda’s zijn: wat in de Veda’s staat, dat nemen wij aan. Tot zover in het kort over God en de Veda’s. In het volgend hoofdstuk zullen wij de schepping behandelen. Dit is het einde van het zevende hoofdstuk in het boek Satyarthaprakasa van de heer Dayllnanda Saraswati in mooie taal geschreven over God en de Veda’s. |