Hoofdstuk 7

Uitleg over God en de Veda’s
richo akshre parme vayomn yasmindeva adhi vishve nishde
yastntra ved kirmucha karisyti ya etdidust ema smaste  1
Rigveda l. 164. 39
isha vasymid sarva yatkinch jagtyajjgat
ten tayken bhujitha ma grudh kasya sivdhnma 2
Yajuho 40.1
uhai bhua vasunah puvryasutirha dhanani kai jayami shasvtah
ma hvante pitra na jantvohe dashudhe vi bjami bhojnam 3
Rigveda X.48.1
ahmindro na pra jigya iddna na mrtyvev tasthe kada chan
somminma sunvanto yachta vasu na me purvah sakhye rishathan 4
Rigveda X. 48. 5
aha da grnte purva vasvha brhma krnva manha vardhnma
aha bhuva yajamannya choditayjvnah sakshi visvsnima bhare  5
Rigveda X. 49. I
Wij bebben in bet derde boofdstuk, Onderwijs en bet
celibaatscbap, de mantra die begint met rico aksare
uitgelegd. Het betekent dat God met verbeven eigensebappen,
bandelingen, geaardheden en kenuis is
begiftigd. In Hem/Haar bestaan de liebtgevende
licbamen zoals de aarde en de zon. Hij is aldoordringend
zoals de ether en Hij/Zij is de Deva-Paramesvara van
aile deva’s. Degenen die Hem niet kennen of geen
vertrouwen in Hem bebben of Hem niet erkennen, zijn
niet wijs en atheistiseh, en zij leven altijd in de zee van
ellende. Zijn realisatie is de enige manier om alle
mensen langdurig gelukkig te maken.
Vraag: Neemt U het standpunt aan dat de Veda’s
over meer dan een God spreken?
Antwoord: Neen. Omdat er nergens in de vier Veda’s
melding is gemaakt van een meervoudige God. Er is
juist duidelijk gesteld dat er slechts een God bestaat.
Vraag: Er komt een beschrijving van vele devatii’s
voor in de Veda’s. Wat zegt U hierop?
Antwoord: Elk ding dat verheven eigenschappen
bezit, wordt devata genoernd, bijvoorbeeld de aarde. Het
wordt echter nergens beschouwd als God of een
voorwerp van aanbidding. Dezelfde tekst rico aksare
brengt klaarheid in de zaak wanneer het zegt dat al de
devata’s in God bestaan. Degenen die aannemen dat
ddevata het synoniem van God is, zijn verkeerd. God
wordt Mahadeva of de hoogste deva genoernd omdat Hij
de God van alle deva’s, de schepper, de onderhouder
en beeindiger van het heelal, de Grote Rechter, en de
steun van allen.
1. In de Veda’s staat ergens geschreven
trayastrimasata(Yajuh 14.31), dat er drieendertig
deva’s bestaan. De Satapathabrahmana rangschikt hen
als voigt: Acht vasu’s of uitbeeldingen van de hele
schepping, bijvoorbeeld aarde, uitspansel, vuur, wind,
ether, de maan, de zon en de sterren.
[128]
Elf rudra’s of pijngevenden. Zij zijn de tien vitale
krachten die 1. uitaderning (prana), 2. inademing
(apana), 3. drijfkracht (vyana), 4. herstellende kracht
(bloedsomloop, samana), 5. kracht om te slikken
(udana), 6. boeren (kracht voor uitstoten, naga), 7.
knipperen (karma), 8. hunkering (verzuchtend verlangen
krkala), 9. geeuwen of gapen (devadatta), 10.
desintegreren (ontleding of ontbinding, dhananjaya)
genoernd worden, en de ziel (jivatma) is de elfde. Zij
worden rudra’s of pijngevers genoemd omdat zij de
mensen doen wenen wanneer zij het Iichaam verlaten bij
de dood. Twaalf aditya’s ‘s of nemers. Zij zijn de twaalf
maanden van het jaar. Zij worden zo genoemd omda! zij
het leven van allen nemen. Bliksem wordt Indra of de
machtigste genoemd omdat het de bron van grote kracht
is. Yajiia wordt prajapati genoemd omdat het
bevorderlijk is voor de zuivering van de lucht, regen,
water, groenten enzovoort, voor het respect aan de
geleerden en voor aile soor! kunsten en vakken. De
letterlijke betekenis van prajiIpati is God van de
schepping. Daar de yajiia aileen onderhoudt, wordt het
prajiIpati genoemd. Oit brengt het aantal op drie-endertig.
Zij zijn dtwa’s omda! zij de hovengenoemde
eigenschappen bezitten. God is de meester en de hoogste
van aI deze deva’s. Hij (de Almachtige) is de vier-endertigste
dcva, de aanbiddingswaardige deva, de deva
die door de mensen aanbeden dient te worden. Dit staat
duidelijk gescbreven in het veertiende hoek van de
Satapathabrahmana, en ook elders. Wanneer de
tegensprekers deze hoeken badden gezien, zouden zij
niet in die fout vervallen zijn om te zeggen dat de
Veda’s het polytheisme prediken.
2. O mens, elk roerend goed in dit heelal wordt
doordrongen door de grote rangschikker, die God
genoemd wordt. Vreest U Hem en doe niet nodeloos
schade aan een ander. Verlang geen rijkdom van een
ander. Veracht deze ondeugd, omhels de deugd en
smaakt U het geluk naar Uw innerlijk zelf.
3. God onderwijst allen op deze manier: lk ben God,
ik hestond toen andere schepselen nog niet bestonden
(sanatana). lk ben de Beheerdcr van de schepping. lk beheers
de oorzaak van de wereld en aile rijkdom. Ik geef
aIles. AlIe zielen moeten rnij als hun Vader aannemen en
Mij ook zo aanspreken.Ik verdeel aile soorten voedsel
onder de schepselen van deze wereld opdat het hen wei
mogegaan.
4. Ik ben, gelijk de Zon, de grootste Verlichter van
het heelal. Ik kan nooit verslagen of gedood worden. Ik
ben de schepper van de rijkdommen dezer wereld.
Geloof in mij als de schepper van de hele wereld. 0
zielen die allerlei moeite hebben, bidt tot mij voor
kennis en andere vormen van welvaart. Wees nooit ver
van mijn vriendschap.
5. O mens ! Ik schenk de kennis van eeuwige waarheden
en andere gaven aan degene die mij aanbidt door
middel van kennis enzovoort. Mijn naarn is Brahma
omdat ik de Veda’s openbaar en de Veda’s mij op de
juiste wijze openbaren. Ik vergroot de kennis van allen.
Ik spoor de oprechte mensen aan. Ik beloon de
uitvoerenden van yajiia ‘so Ik schep en onderhoud aIles in
het heclal. Daarom moet U niets anders dan mij
aanbidden, en geen vertrouwen stellen in iets anders
noch het als Uw God aannemen.
hinnygrbh samvrttarge bhutsy jagh patirek astit
sa dadhar prthivi dhatuma kasmee devay havisa videm
Yajuho 13.4
O mensen, God is de schepper, steun en onderhouder
van aile lichtende dingen zoals de zon. Hij was, is en zal
de God zijn van aIles dat er was, is en zal zijn. Vanaf de
aarde tot de zon wordt aIles dat er bestaat door Hem
geschapen en door Hem onderhouden. Laat ons allen
deze zegenrijke God aanbidden.
Vraag: U zegt God, God, maar hoe bewijst U zijn bestaan?
Antwoord: Door gewaarwording en andere bewijzen.
Vraag: Gewaarwording en bewijzen enzovoort zijn
niet toepasselijk in het geval van God.
Antwoord:
indri yarthsineekrsotpnaa gyanmvypdesymvybhichari
vyyvsayatmk prtysksm.
Dit is een aforisme uit Gautama’s Nyiiyadadana (1. 1. 4)
[129]
De kennis die wij krijgen door het contact van de
oren, de huid, de ogen, de tong, de neus en de gedachten
met geluid, gevoel (aanraking), vorm, smaak, reuk,
vreugde, leed, waarheid, onwaarheid enzovoort, is
gewaarwording. In geval het niet op een vergissing
berust.
Laat ons nu aannemen dat de gewaarwording die wij
krijgen door de zinnen en de gedachten dat van
eigenschappen is en niet van het stoffelijke. Zoals de
vier zinnen aanraking, vorm, smaak en reuk
gewaarworden en de ziel (atma), met behulp van de
gedachten, de aarde en andere gronds!offen
gewaarwordt, van welk deze de eigenschappen zijn,
worden wij evenzo God gewaar door ontwerp,
intelligentie en de andere eigenchappen van God in dit
heelal. Wanneer de ziel haar gedachten, en door de
gedachten haar zinnen op een bepaald voorwerp zet, en
iets slechts beginl te doen zoals diefstal of iets goeds
zoals edelmoedigbeid, zijn al de verJangens van de ziel
op die handeling gerichl Op datzelfde moment springt
vanuit het gemoed dat de handeling slecht is, en van
onbevreesdheid, vastheradenheid en vreugde indien de
handeling goed is. Deze aandoeningen komen niet van
de ziel maar van God. Wanneer de ziel zich, met reine
gevoelens, er op toelegt God te zien, wordt zij twee
dingen gewaar, namelijk God en het innerlijk zelf. Als
het bewijs van gewaarwording daar is om te bewijzen
dat er een God is, dan zijn er ongetwijfeld nog meer
bewijzen bijvoorbeeld realisatie enzovoorl Realisatie is
het kennen van een oorzaak door haar gevolg.
Vraag: Is God overal tegenwoordig of woont Hij op
een plaats?
Antwoord: Hij is overal. Als Hij slechts op een plaats
was geweest zou Hij niet aldoordringend, alwetend,
aIordenend, aIscheppend, aIonderhoudend en
aIvemietigend kunnen zijn. Niemand kan werken op een
plaals waar bij Diet is.
Vraag: Is God .s.enadig en rechtvaardig of Diet?
Antwoord: Ja’ .
Vraag: Deze twee eigenschappen zijn tegengestelden
van elkaar. Waar er recht is, is er geen genade, en waar
er genade is, is er geen recht. Recht betekent het geven
van precies zoveel vreugde of leed aIs iemand verdient,
op grond van zijn goede of slechte daden geen drop
meer of minder. Maar genade betekent de schuldigen
ongestraft laten.
Antwoord: Recht en genade verschillen aIleen in
naam. Zij dienen beide voor hetzelfde doel. Straf wordt
opgelegd met het doel de mens van zonden af te houden,
en daardoor leed te voorkomen. Datgene wordt genade
genoemd waarmee het leed van anderen wordt
weggenomen. Uw interpretatie van recht en genade is
Diet juist Recht houdt in dat een misdadiger gestraft
moet worden volgens de handelingen van zijn misdaad.
lodien bij Diet gestraft wordt, is dat geen genade. Ben
rover vrij uit laten gaan betekent leed over duizenden
rechtvaardigen storten. Hoe kunnen wij spreken van
genade aIs het vrijlaten van een persoon ellende voor
velen wordt? Ben rover in de gevangenis zetten of hem
uitschakelen en daardoor voorkomen dat bij meer kwaad
doel, is genade tegenover duizenden.
Vraag: Waarom bestaan dan de woorden genade en
recht? AIs beiden dezelfde hetekenis hebben, waarom
[130]
dan twee woorden? Ben woord zon dan voldoende geweest
zijn. Oit bewijst dat genade en recht niet dezelfde
betekenis hebben.
Antwoord: Is het niet zo dat veel woorden dezelfde
betekenis hebben en vele betekenissen aan cen woord
gegeven kunnen worden?
Vraag: Ja dat is zo.
Antwoord: Waarom heeft U dan opnienw twijfels?
Vraag: Omdat de wereld dat zegt.
Antwoord: Oe wereld verkondigt ware en verkeerde
dingen. Het is onze taak onderscheid te maken. Zie hier.
Oe grootste genade van God is dat Hij allerlei dingen op
deze wereld heeft geschapen, opdat de zielen ervan
mogen genieten. Wat kan een grotere genade zijn? Nn
zullen wij de rechtvaardigheid bekijken. De genade
komt hier tot uitdrukking in het verschil tussen vrengde
en leed, naar gelang van de daden. Het enig verschil
tussen genade en rechtvaardigheid is het verschil in
zienswijze. Wanneer iemand wenst dat de mensen
gelukkig en vrij van zorgen moeten zijn, is dat genade.
Het opleggen van straf enzovoort door uiterlijke daden,
is recht. Het doel van beiden is net eender, namelijk het
voorkomen van zonde en het opheffen van leed.
Vraag: Heeft God een vorm of is Hij vormloos?
Antwoord: Hij is vormloos. Indien Hij een vorm had,
zon Hij niet aldoordringend kunnen zijn. Indien Hij niet
aldoordringend was, zon Hij zulke eigenschappen als
alwetendheid niet kunnen bezitten. Elk sterfelijk wezen
bezit sterfelijke eigenschappen, sterfelijke handetingen
en een sterfelijke aard. Daarbij komt dat een God met
een vorm niet gevrijwaard zon kunnen blijven van
konde, hitte, honger, dorsI, ziekte, omeinbeden,
doorboring, snijwonden, enzovoort. Oit bewijst dat God
vormloos is. Indien Hij een lichaam had zon er een
ander wezen geweest moeten zijn dat zijn neus, oren,
ogen, enzovoort gemaakt had. Indien enig persoon zon
beweren dat God zijn eigen lichaam heeft gemaakt, dan
steunt deze bewering ons toch in ooze zienswijze
aangezien God dan eerst vormloos moet zijn geweest
voor Hij zijn lichaam schiep. Daarom wordt God nooit
als een lichaam voorgesteld, maar verandert Hij het
gehele onzichtbare materiaal van de wereld tot een grote
zichtbare Vorm.
Vraag: Is God almachtig of niet?
Antwoord : Hij is almachtig, maar niet in de zin zoals
U weI zou lrunnen denken. Almachtig zijn betekent
eenvoudigweg dat Hij geen hulp van iemand nodig beeft
in bet scheppen, onderhouden en beeindigen van de
wereld, en in bet uitvoeren van het systeem van leed en
plezier voor slechte of goede daden van de zielen
(alma’s). Hij verricht aI Zijn werk door Zijn oneindig
vermogen.
Vraag: Maar wij stellen ons voor dat God alIes wat
Hij wenst, kan doen. Er is niemand hoven Hem.
Antwoord: Wat wenst Hij? Indien U zegt dat Hij
alIes wenst en alles kan doen, stellen wij U de volgende
vragen: Kan Hij zichzelf doden? Kan Hij zondigen,
zoals overspel plegen? Kan Hij pijn lijden? Daar deze
dingen in tegenstelling tot Zijn kwaliteiten, handelingen
en aard zijn, is Uw bewering dat Hij alIes kan doen niet
aannemelijk. Daarom is ooze uitleg de enige juiste
betekenis van het woord ‘Almachtig’.
Vraag: Heeft God een begin of is Hij zonder begin?
Antwoord: Hij is zonder begin. ‘Zonder begin’ is
degene die geen oorzaak of geen begintijd heeft. Oit
alIes is reeds uitgelegd in het eerste hoofdstuk. Wij
verwijzen U daarom naar dat hoofdstuk.
[131]
Vraag: Wat wenst God?
Antwoord: Hij wenst het welzijn en geluk van allen,
doch zonder inbreuk te doen op de onafuankelijkheid
van een wezen. Hij ontneemt niemand de vrijheid tot
zondigen.
Vraag: Is het een verplichting God te erkennen, te
aanbidden en op Hem te mediteren?
Antwoord: Inderdaad, dat moet men doen.
Vraag: Zal God in roil voor aanbidding enzovoort de
aanbidder algehele vergiffenis schenken voor zijn
zonden door welten los te laten?
Antwoord: Neen.
Vraag: Waarom is erkenning en aanbidding dan
nodig?
Antwoord: Oat heeft een ander gevolg.
Vraag: Wat is dat gevolg?
Antwoord: Stuti oflofprijzing schept liefde voor God
en helpt een persoon zijn karakter te hervormen door het
karakter van God aan te nemen. Pnirthanii of geb
schept nederigbeid, hoop en vertrouwen. Upiisanli leidt
tot verbondenheid met God en Gods aanschouwing.
Vraag: Geeft U een nadere uilleg hiervan.
Antwoord: Gods lofprijzing bijvoorbeeld:
sa prygachrkmkaymvrnmlnavir shudhmpapvidhm
kavirmnishi paribhuh svyambhuryatatytortan
vayddhachchasvtibvyah sama;bhyah Yajurveda XL, 8
Die God is in een ieder aanwezig. Hij is snel, zeer
krachtig, zuiver, alwetend, alomtegenwoordig, eeuwig,
als eerste aanwezig, bestaat op zicbzelf, heeft zijn eigen
geaardheid, is eeuwig en maakt de juiste kenuis van de
Veda aan zijn ontelbare onderdanen bekend door zijn
eigen eeuwige kenuis te onthullen.
Er zijn twee soorten van lofprijzing, een positieve en
een negatieve. Positieve lofprijzing of saguna stuti is een
erkenuing dat God aldoordringend, snel handelend,
onsterfelijk, sterk, rein alwetend en in aIIes bestaande is,
en dat Hij aan Zijn onsterfelijke onderdanen door Zijn
eeuwige kenuis de juiste betekeuissen van de dingen
bekend maakt, middeIs de Veda. Hierhij denken wij aan
de kwaliteiten die bestaan in God. De negatieve
lofprijzing of nirguna stuti is de erkenning van het niet
bestaan van zekere kwaliteiten die Diet bij God behoren
maar bij andere dingen, bijvoorbeeld Hij heeft geen
lichaam; Hij wordt Diet geboren; Hij heeft geen
gebreken; Hij wordt Diet beinvloed door zenuwen,
enzovoort; Hij doet nooit iels zondig; Hij kent nooit
moeilijkheden, pijn of onwetendheid. Hierbij denken wij
aan God als gevrijwaard van dwaasheid, haat enzovoort.
Het doel van doze lofprijzing is dat wij ons de
kwaliteiten, handelingen, karaktertrekken die God bezit
eigen maken, zoals: Hij is rechtvaardig, daarom moeten
wij ook rechtvaardig wezen. Indien iemand de lof van
God zingt en zijn gedrag Diet herziet, is zijn gebed van
generlei waarde.
Prarthana
ya medha devganah pitrschopaste
taya mamdh medhyagne medhavin kuru swaha  1
tejosi tejo mayi dhe viryymsi viryy mayi dehi
balmsi bal myi dheyojosyojo mayi dhehi manyursi
manyu mayi dhei shodi sho mayi dhe   2
yajjagrato durmudeeti deev tadu suptaysya tatheeveeti
durgma jyotisha jyotikntnme manah shivsiklpmstu   3
[132]
yen karmanypso manishino yagya krnvnti vidtheshu dhirah
yadpurv yakshmntha prajana tanme manha shivsanklpmstu  4
yatprgyanmut yeto grutish yajjyotinantrmrute prajasu
yasmatra rite kinchan karma krite tanme manah
shivsanklpmstu  5
yened bhuta bvna bhavishtprigrihitmmruten sarvam
yen yagyastayte sapthota tanme manh shivsiklpmastu   6
yasminrchh sam yajutshi yasminprathishjita rathnabhavivarah
ysmeeshichta sarvmie prajana nanme manh shivsanklpmastu 7
susharthirsvaniv yanmnusyaneniyte bhishubhivrjinev
hatpratishi yadvir javistha tanme manah shivsanklpmastu  8
Yajurveda XXXII, 14; lXX, 9; XXXIV, 1-6
1. 0 Agni of schitterende God, wees genadig en
begiftigt ons nu met die wijsheid welke de geleerden, de
adepten en de Yog ivoor ons vragen.
2. U bent het Licht, plaats Uw vriendelijk licht
ook in mij. U bezit het onsterfelijk vermogen, plaats ook
vermogen in mij. U bent de onsterfelijke kracht, plaats
ook kracht in mij. U bent de onsterfelijke vitaliteit,
plaats ook vitaliteit in mij. U bent tegen ondeugden en
ondeugdelijke personen, maakt U dat ik ook zo word. U
is voorkomend tegenover hen die kwaad van U spreken
of die U prijzen of die iets tegen U ondernemen, maakt
U dat ik ook zo moge zijn.
3. O Occaan van genade, mijn gedachten zweven
naar verre oorden wanoeer ik wakker ben, vallen in een
diepc sluimering wanoeer ik slaap en gaan ook ver weg
wanoeer ik droom. 0 licht der lichten, Ene, moge mijn
gedachte er alIeen edele ideeen op na houden, d. w .z.
moge het altijd goed denken over zichzelf en over
anderen. Moge het nooit voor enig persoon het kwade
wensen.
4.O Kenner van alIe harten, met wiens gedachten
de standvastige, vrome geleerden werken bij de yajns :Sen
in de strijd, die alIe macht bezit, die eerbiedwaardig is
en die woont in aile levende wezens: maak dat mijn
gedachten slechts het goede verlangend alIe
onrechtvaardigheid verwerpen.
5. Moge mijn gedachte goede kwaliteiten
aannemen en de slechte vermijden. Die kwaliteiten die
kennis, gevoel en een wi! schenken, die vastberaden en
overtuigd zijn, die in alIe wezens huizen en die
verlichtend en onverwoestbaar zijn.
6. O Isvam van de wereld, met wiens hulp de
yogi’s- het verleden, het heden en de toekomst kennen,
die de onvergankelijke ziel met God verbindt en het de
kenner van de drie tijden maakt, met wie de yajna van
de zeven priesters wordt uitgevoerd: moge mijn
gedacbte de kennis van yoga opdoen en gevrijwaard
blijven van onrecbtvaardige bandelingen.
7. O boogst geleerde Paramelvara, zoals de
spaken aan bet wiel van een wagco, zijn in de gedacbte
[133]
de Rigveda, de Yajurveda, de Samveda en de Atharva
veda gegrift en in de gedacbte zijn de boedanigbeden
van aile wezeos verva!: moge bet altijd de liefhebber van
kennis zijn.
8. O alles regelende Isvara, bet is de gedacbte die
de meosen deze of gene weg doet opgaan, zoals een
goede koetsier zijn paarden met bebulp van de teugels
bestuurt. De gedacbte is in bet bart gevestigd, is soel en
macbtig: moge mijn gedacbte de zinnen afhouden van
bet pad van de zonde en ben leiden naar bet pad van de
deugd. O God, bewijs mij deze vriendelijkbeid.
agnye nya suptha raye asman visvani dev vayunani vidvan
yuyodhysmjjuhuranmeno bhuyesha te namukti vidhem
Yajurveda 40. 16
O scbenker van geluk. O zelfverlicbtende, O
alwetende ParamiItman, begiftig oos met aile soorten
kennis door ons recbtvaardige wegen te laten betreden
en bond oos afvan de slecbte wegen van de onrecbtvaardigbeid.
Met dit doel naderen wij U in ooze nederige
gebeden. Moge U oos rein maken.
ma no mahantmut ma no arbk ma n dukshntmut ma
n jkshitm
ma no vadhih pitra mit matra ma nah priyastnvo rudra
risisha   Yajurveda XVI, 15
O Rudra, God die de zondaren laat builen door
ben te straffen voor bun zonden, laat ons de jongeren,
ouderen, degenen die nog geboren mooten worden,
moeders, vaders, vrienden, bloedverwanten en andere
personen geen leed aandoen. Wijs ons die weg opdat wij
geen straf ontvangen.
asto ma sdmy tamso ma jyotirgmay
mrtyormamtta gamyeti
Satapathabrahmana XIV 4. 1. 30
O, Grote Leermeester ParamiIiman ! Red ons van
de onwaarbeid en leid ons naar de weg van de waarbeid;
boud ons af van de duisternis en leid ons naar bet licht
van de kennis; behoed ons van dood en laat ons
onsterfelijjkheid verkrijgen.
Prarthana heeft zowel positieve als negatieve kanten.
Wanneer men zich tot God richt met een verzoek om
good te doen en slechte dingen zo ver mogelijk van ons
af te houden, moet bet gebed worden vergezeld van een
overeenkomstig gedrag. Bijvoorbeeld, als iemand bidt
voor wijsbeid, zal hij geen enkele kans laten gaan om
die wijsbeid te verkrijgen. Het houdt in dat gebeden
zullen mooten worden gevolgd door inspanningen.
De navolgende soorten gebeden mogen nooit gezegd
worden, en van God kan ook niet worden verlangd dat
Hij oor daarvoor heeft: “O God, vernietig mijn vijanden,
maak mij tot de grootste van allen, moge ik de meest
gerespecteerde persoon zijn, moge iedereen mijn
ondergeschikte zijn”, enzovoort. Als twee vijanden God
verzoeken de ander te vernietigen, zal God beide
vernietigen. Als U zegt dat God aileen oor zal bebben
voor degene die bet meeste van Hem boudt, dan zouden
wij hieruit afleiden dat God maar gedeeltelijk oor zal
bebben voor degene die maar voor een deel van Hem
boudt. Als zulke gebeden gangbaar worden, dan zullen
[134]
onnadenkende mensen zo ver gaan en bidden: “O God,
bereid ons voedsel, maak: onze huizen schoon, was onze
Ideren en verricht arbeid op onze boerderij “.
Diegenen die zonder te werken afwachten tot God
hen zaI helpen, zijn erg dom. Degene die Gods bevel om
zijn best te doen niet opvolgt, zaI altijd ongeluldcig zijn.
Bijvoorbeeld:
kurvneeveh karmani jijivichet samah
Yajurveda XL. 2
God schrijft voor clat de mens het verlangen zaI
hebben om honderdjaar oud te worden, d.w.z. zolang hij
leeft, en onophoudelijk te werken; hij zaI steeds van nut
dienen te zijn en nooit passief Qui) zijn.
AIle objecten op de wereld aIs ze nu levend zijn of
niet, zijn onophoudelijk aan het werken. Mieren en
andere wezens zijn altijd druk bezig, de aarde en andere
lichamen zijn zich onophoudelijk aan het oplossen,
bomen en andere dingen groeien of krimpen
voortdurend in. De mens moet dit voorbeeld ook volgen.
Net als een mens die zelf zijn best doet en door anderen
wordt geholpen, op dezelfde wijze zaI een rechtvaardig
iemand worden geholpen door God.
Iemand die behuIpzaam is, wordt huIpvaardig
genoemd; hij is van nut voor anderen. Net als wanneer
iemand iets te zien krijgt waarnaar hij verlangt, zo ook
zal God iedereen van dienst zijn en niemand leed
berokkenen. Iemand die aileen zegt “suiker is zoet”, zal
nooit suiker krijgen noch zaI hij het proeven. AIleen
degene die zijn best ervoor doe!, zal het vroeg of laat
krijgen.
Het derde gebed is upiisanii.
samadhinirdhutmalasya tetso niveshitsyatmni yatsukha bhavet
na shakyte varnyitu gira tada syantdantah karnen grihante
Maitrayanyup. 4.4.9
De tekst kan niet voldoende beschrijven hoeveel
geluk het in verbinding staan met God aan iemand
brengt, wiens onwetendheid en soortgelijke andere
onreinheden zijn weggewassen door toedoen van
samadhiyoga, en die rust in zich ervaart en zich op God
concentreert. Dit geluk verwezenlijkt de ziel (atma) in
het geweten (antahkarana) zelf.
Het woord upasana betekent eigenlijk dichtbij
zitten’. Een mens moet aile acht armen (stappen, fasen
of delen) van yoga doen, wi! bij dicht bij God komen en
Zijn bestaan realiseren als een alomtegenwoordig en
alwetend wezen.
tatraahinsasyateybrahmacharyaprigraha yamah
De vijf yama’s vormen de eeIlIte arm van upasana
Draag geen slechte wil tegen Uw lichaam; heb anderen
ten aile tijde lief. Spreek de waarheid; lieg nooit.
Vermijd diefstaJ; sluit eerlijke verbinteuissen af. Heb
controle over je zintuigen; wees niet sensueel. Wees
nederig; wees nooit trots.
soochsantostaph svadyayesvrpnidhanani niymah
Patanjali Yogasastra, I. 30. 32
[135]
De vijf niyama’s vormen de tweede arm van upasana:
Reinig Uw innerlijk door passie of lief de en alkeer te
vermijden; reinig de buiteukant van Uw lichaam met
water. Werk rechtvaardig, wees nooit opgetogen
wanneer voordeel is behaald, ook niet bedroefd wanneer
verlies is behaaJd; wees niet nutteloos, werk ijverig en
met een opgeruimd hart. Beheers je vreugden en lijden;
wees deugdzaam en nooit verdorven. Lees ware boeken
en trek in gezelschap op met ware mensen. Reciteer de
naam God “AUM” en concentreer op de betekenis
ervan, geef je over aan de wil van Paramesvara. De
overige zes armen kunnen worden bestudeerd in de
Yoga SiIstra: of het commentaar op de
Rigvedadibhasyabhumika
Deze volgende zes stappen worden saijyama’s of
voorschriften genoemd en een mens wordt op de
volgende manier ingewijd:
Als je het upasana gebed wil beginnen, begeef je naar
een reine, afgezonderde plek; je zit in een
voorgeschreven houding; hou je adem in, eontroleer of
je zintuigen op prikkels van buiten reageren, coneentreer
je geest op het midden van je navel, je hart, je keel, je
haardos (sikha) of in het midden van de ruggengraat;
maak onderseheid tussen je eigen ik en God; ga heel
diep in het Opperste Wezen. Dit zal maken dat je
sanyami of gecontroleerd wordt. Als een mens deze
methoden toepast, zuIIen zijn ik en het innerlijke orgaan
rein worden en vol waarheden zitten; en door een
eonstante toename van de waarheid en onderseheid zal
bij de fase van za1igheid bereiken. Als een mens een
halfuur aan deze praktijk wijdt, zal bij vooruitgang
boeken.
De upasana kent twee soorten, saguqa of positief, dit
is de realisatie van de kwaliteiten die in God aanwezig
zijn, bijvoorbeeld alwetendheid; en niIguqa of negatief,
dit is het realiseren dat God gevrijwaard is van zulke
beperkingen als lief de, afkeer, vonn, smaak, geur, tast,
enzovoort; en wat krachtig in Hem aanwezig is, met een
gevoel dat bij in ons zit en ook buiten ons.
Het resultast is dat net als wanneer een door de kou
gevatte mens van zijn verkoudheid wordt genezen als bij
dieht bij het vuur gaat staan; zo ook zal de mens door
God van diehtbij te ervaren, van aile onreinheden en
lijden worden verlost en zullen zijn kwaliteiten, zijn
handelingen en de aard van zijn ziel diezelfde worden
als die van God. Daarom is het drievoudig gebed, stud,
priiIthaniien upiisaniinoodzakelijk. De kracht van de
ziel zal zodanig toenemen dat bij welke zorg dan ook zal
kunnen dragen, zonder in de war te geraken. Is dit niet
groots? Bovendien, wie dit drievoudig gebed niet
verrieht, is ondankbaar en evengoed dom. Het is
ondankbaar en dwaas om Paramesvara te vergeten die
aan aile wezens op deze wereld consumptieprodukten
heeft gegeven, en om zijn verplichtingen na te komen en
verder om Zijn ware bestaan te ontkennen.
Vraag: AIs God geen oren, ogen en andere zintuigen
heeft, hoe kan Hij dan het werk van zintuigen uitvoeren?
Antwoord:
apanipado javno grahita pashytychakshu sa srnotykrnahSvetasvatara Up. Ill. 19
1. God heeft geen handen, maar met Zijn almachtige
hand schept bij aIles en trek! allen tot Zich; Hij heeft
geen voeten, maar daar Hij aIdoordringend is, is Hij
overal beweeglijk; Hij heeft geen ogen, maar ziet aIles;
Hij heeft geen oren, maar Hij hoor! elk gesprek; Hij
heeft geen geweten, maar kent het hele aardrijk; er
bestaat uiemand die Hem geheel kan kennen. Hij wordt
de eeuwige, de meestverhevene en aIles doordringende
genoemd. Hij voert door Zijn macht het werk van de
zintuigen en het geweten uit
[136]
Vraag: Veel mensen zeggen dat Hij passief is en geen
eigenschappen bezit
Antwoord:
na tasya kary karan na vidhte na tatsamshacbydhikscha drushyte
parasya shaktirvividhaav shurte swabhaviki ghyanbalikriya cha
Svetasvatara Up. VI. 8
Niets wordt uit God gemaakt en Hij heeft geen
behoefte aan enig gereedschap. Niemand is Zijn gelijke
of Zijn meerdere. De hoogste mach!, die onbegrensde
kennis, onbegrensde kracht en onbegrensde handeJingen
omvat, leeft in Hem.
Hoe Zou Paramesvara het heelaI kunnen scheppen,
onderhouden en beeindigen aIs Hij niets doet? Daarom
is Hij aIdoordringend en, intelligent zijnde, is er
activiteit in Hem.
Vraag: Als God handelingen verricht, zijn die beperkt
of onbeperkt?
Antwoord: Op de tijd of plaats als Hij het nodig acht,
verricht Hij Zijn handelingen, Diet eerder of later. Hij
begrijpt zichzelf.
Vraag: Kent God Zijn einde of Diet?
Antwoord: God bezit volmaakte kennis. Kennis
betekent iets te kennen zoaIs het werkelijk is. ZoaIs God
onbeperkte macht bezil, weet Hij zelf dat Hij onbeperkte
macht heeft. Indien Hij zich zelf anders zou kennen, zou
het geen kennis zijn maar onwetendheid. Het is domheid
het onbeperkte voor beperkt te houden en het beperkte
voor onbeperkt te houden. yatharthdrshan gyanmiti, kennis
betekent dat, ongeacht de eigenschappen, handelingen of
aard van iets, men het aIs zodanig moet kennen. Het
tegenovergestelde daarvan is domheid. Daarorn,
kleshkrmvipakashyeerprarmsch purusvishes ishvarh
Yog. Samadhi, sutra 24
God wordt onderscheiden van de zielen in zoverre
dat Hij vrij is van alIe gehechtheid, zoals onwetendheid,
gejuk of ongeluk, van gevoelens van vruchtdragende
handelingen van gewenste, ongewenste en gernengde
aard.
Vraag: Is er slechts een bewust wezen of zijn er veel?
Antwoord: God is bewust en is een, maar het
bewustzijn van de zielen is talloos.
Vraag:
ishvarasidhe  1
pramanabhavann tatisdhih  2
sambandhabhavannanumanm  3  Sankhya I.92; V.10; V.11
I. God kan Diet bewezen worden door het bewijs
dat gewaarworden genoemd wordt.
2. Daar gewaarwording Diet toegegeven word!,
zijn bemvloeding en dergelijke bewijzen geheel te
verwerpen.
3. Daar gewaarwording Diet aanwezig is, is
beinvloeding Diet mogelijk. Verder kan zonder
gewaarwording het bewijs van gezag Diet opgaan.
Daarom kan het bestaan van God Diet bewezen worden.
Antwoord: Flier bedoelt het eerste aforisme dat het
bewijs van gewaarworden Diet toepasselijk is voor het
bewijzen van het bestaan van God. Verder is God Diet de
materiele oorzaak van het heelal. Er bestaat een
onderscheid tussen Purup, God en purusa. de ziel. God
wordt Purusa genoemd omdat Flij door alles dring! en
[137]
de ziel wordt purusa genoemd omdat zij in het Iichaam
huist.
De volgende aforismen wijzen op deze zienswijze:
pradhanshktiygachchetsangaptih
satamatrachchetsrveesvryam
shrutirpi pradhansarytvsya Sankhya V. 8, 9, 12
I. Indien God met de stof verenigd werd, zou
God dezelfde fouten als het stoffelijke moeten bezitten.
Als een combinatie van stoff en een andere stof wordt,
zou God dat ook worden. Daarom is God Diet de
materiele oorzaak van het heelal. Flij is haar efliciente
oorzaak.
2. Indien het heelal uit God gemaakt was, zou de
hele wereld almacbtig wezen, gelijk God. Dat is echler
Diet bet geval. Daarom is God Diet de materiele oorzaak,
maar de efliciente oorzaak.
3. En omdat de Upanisad ook aanneemt dat stof
de materiele oorzaak is van het heelal, en Diet God. De
volgende tekst zegl ook hetzelfde:
ajameka lohitshuklkrsna bahih prajah srjmana srupah
Svetasvatara Up. IV. 5
Prakriti is Diet geboren en heeft een drievoudige aard:
sattva, rajas en tamas. Daar het veranderlijk is, wordt het
m verschillende voorwerpen m de wereld
getransformeerd. Maar Purup of God wordt, onveranderlijk
zijnde, nooit tot etrig ander vorm gebracht Hij
blijft altijd onveranderlijk dezelfde. Degene die leraar
Kapila een atheist noemt, is zelf een atheist en Diet
Kapila. Evenzo is Mimiansa Diet atheistisch, daar het de
woorden dharma en dharmi gebruikt. Dharma betekent
klaarblijkelijk God. De Nyaya en de Vaisesika systemen
geloven ook in God, daar zij het woord alma in deze zin
hebben gebruikt. De letterlijke betekenis van het woord
alma is datgene dat door alles dringt. God is
aldoordringend en alwetend.
Vraag: Daalt God neer (avatara) of Diet?
Antwoord: Neen. God is ongeboren, zoals duidelijk
blijkt uit het volgende:
aj akpat Yajurveda 34. 53
sa pryygachukrmkaym Yajurveda 40. 8
Vraag:
yada yada hi dhrmsy glanirbhvti bharat
abhutthanmdhrmsy tadatman srjamyham Gita IV.7
In deze tekst zegt Sri Krisna: “Zodra de rechtvaardigheid
afueemt, word ik geboren”.
Antwoord:
Dit citaat is ongeldig daar zij anti-vedisch is.
Indien U het in een andere beteketris begrijpt, kan het
aangenomen worden. Sri Krisna).a was een deugdvol mens
en wilde de dharma beschermen. Hij kan bedoeld
hebben dat bij, teneinde de rechtvaardigen te beschermen
en de slechtgeaarden te vernietigen, in elk
tijdperk geboren zon willen worden. Het is
spreekwoordelijk geworden paropkaray sahta vibhutya  dat
alIe bezittingen (lichaam, gedachten en rijkdom) van
goede mensen bedoeld zijn voor het welzijn van de
wereld. Nochtans kan Sri Krisna).a geen God zijn.
Vraag: Hoe beweren de mensen dan dat er vier-entwintig
incarnaties van God bestaan?
Antwoord: Omdat zij de Veda niet kennen, door
sektariers rnisleid worden en zelf onontwikkeld zijn,
geloven zij zulke bijgelovigheden en doen zij verkeerde
dingen.
[138]
Vraag: Indien God niet is neergedaald (avatiIra), hoe
heeft Hij dan slechte personen a!s Kansa en Ravana
enzovoort kunnen doden?
Antwoord: Ten eerste moet elkeen die geboren is,
eens sterven. Ten tweede, als God zonder hulp van enig
wezen het heelal kan scheppen, onderhouden en
heeindigen zijn Kansa en Ravanaa, enzovoort van geen
betekenis voor Hem; ze zijn niet eens gelijk een worm.
Wanneer Hij door alles dringt, dringt Hij ook door hun
lichamen en kan Hij hen in een oogwenk vernietigen.
Het is toch dwaas te stellen dat iemand die onbeperkte
eigenschappen en onbeperkte handelingen bezit en een
onbeperkte aard heeit, zou genoodzaakt zijn zich aan
gehoorte en dood te onderwerpen teneinde een klein
schepsel te doden.
Indien iemand beweert dat Hij geboren wordt
teneinde de gelovigen te bevrijden, is dat ook verkeerd.
God bezit de macht die gelovigen te bevrijden die in
overeenstemming met Zijn geboden handelen. Gelooft
U dat het doden van Kansa en Ravana, enzovoort of het
optillen van de heuvel Govardhana moeilijker taken zijn
dan het scheppen, onderhouden en heeindigen van de
aarde, de zon, de maan en andere dingen? Indien men
het werk van God in de natuur beschouwt moet men
toegeven dat er niemand bestaat, of ooit zal bestaan
(na bhut na bhavishyati), die een gelijke is aan God.
Logisch redeneren bewijst ook het niet bestaan van
een nederdaling (gehoorte) van God. In geval iemand
zou zeggen dat het luchtruim de schoot inging of dat
iemand het in handen biehl, zou dat verkeerd zijn, omdat
het luchtruim, onbeperkt en aldoordringend zijnde, de
woorden in- en uitgaan in dit verband zinloos maakt.
Evenzo is het absurd te zeggen dat God binnenkomt of
uitgaat, daar Hij onbeperkt en aldoordringend is.
lets gaat naar of van een plaats waar het eerder Diet
was. Bestond God reeds Diet in de schoot voor Hij er in
kwam? Of bestond Hij Diet reeds binnen voor Hij buiten
kwam? Wie anders dan een dwaas kan zo over God
spreken of denken. Het komen en gaan, de geboorte of
dood van God kan nooit bewezen worden.
Verder is het duidelijk dat Christus, enzovoort geen
nederdalingen van God kunnen zijn. Zij waren mensen,
want zij bezaten menselijke hoedanigheden zoaIs
gehechtheid, haat, honger, dorst, vrees, verdriet, pijn,
plezier, geboorte, dood enzovoort.
Vraag: Vergeeft God de zonden van zijn gelovigen of
Diet?
Antwoord: Neen. Iodien zonden vergeven zouden
worden, zou men geen rekening houden met Zijn
berechting en zou iedereen een grote zondaar worden.
Vergiffenis maakt de mensen overmoedig en moedigt
hen aan zonden te begaan. Wanneer een koning
(staatshoofd) de misdadigers vergiffenis schenkt voor
hun fouten, worden zij overmoedig en begaan zij grotere
fouten in de hoop opnieuw vergiffenis te bekomen
indien zij hem met gevouwen handen en een nederige
houding bierom vragen. Zelfs degenen die Diet gewoon
zijn misdaden te plegen, beginnen er mee daar zij Diets
te vrezen hebben. Daarom is het op de juiste manier
belonen van de deugd en straffen van ondeugd het werk.
van God, en Diet door het vergeven van zonden.
Vraag: Is de ziel vrij ofafhankelijk?
Antwoord: Het is vrij in de uitvoering van haar
plichten, maar atbankelijk van de leiding van God voor
de vruchten van haar handelingen. svantratah karta, Panini
sutra 1.4.54: Wle vrij en onafhankelijk is, is een
daadsteller.
Vraag: Wie noemt U vrij?
Antwoord: Degene die controle heeft over het
lichaam, de levensadem, de zinnen en het geweten,
enzovoort. Indien de ziel niet vrij zou zijn, zou zij de
vruchten van deugden en ondeugden niet verdienen.
Precies zoals de soldaten die vele mensen doden in de
strijd op bevel van de legercommandant niet
[139]
schuldig zijn aan moonl, zouden de zielen die
handelingen plegen op bevel van God niet aan te
rekenen zijn voor haar goede of slechte daden. AIleen
God zou de vruchten van deze daden plukken. Hel en
hemel, leed en vreugde behoren ook aileen aan God.
Indien iemand een ander met een wapen doodt, wordt
de man gearresteerd en niet het wapen. Evenzo kan de
afhankelijke ziel nooit de vruchten plukken van goede of
slechte handelingen. Daarom is de ziel vrij in het
uitvoeren van haar plichten, maar gebonden te lijden
voor haar slechte daden.
Vraag: Indien God geen zielen had geschapen en hun
geen macht had gegeven om daden te stellen, zouden zij
niets kunnen doen. Daarom is het duidelijk, dat wat ook
door de zielen bedreven wordt, onder bevel van God
bedreven wordt.
Antwoord: Zielen worden nooit geboren, zij zijn
zonder begin. God en de rnateriiHe oorzaak van de
wereld zijn eeuwig. Evenzo is de ziel eeuwig. God
schept het lichaam en de organen, maar zij staan allen
onder de ziel. Wanneer een ziel een goede of slechte
handeling pleegt in gedachten, woord of daad, is het die
ziel die lijdt en niet God.
Stelt U zich voor dat ijzererts door een mijnwerker
wordt gedolven en door een handelaar wordt verkocht
en het tenslotte bij een smid belandt, die er een zwaard
van maakt. Een soldaat koopt nu het zwaard en doodt
daarmee iemand. De koning zal dan slechts de moordenaar
straffen en niet de mijnwerker, of de handelaar, of
de smid of het zwaard zelf. Evenzo is God, die het
lichaarn enzovoort schept, niet de lijder, maar de ziel
zelf die aI de handelingen pleegt.
Indien God de daadsteller zou geweest zijn, zou geen
enkele ziel een zonde hegaan, daar God heilig en
rechtvaardig zijnde geen enkele ziel er toe zou brengen
een kwade daad te stellen. Het is daarom duidelijk dat de
ziel vrij is in haar daden, zoals God vrij is in de Zijne.
Vraag: Wat zijn de eigenschappen, handelingen en
aard van de ziel en van God?
Antwoord: Beiden zijn hewust van aard. De aard van
heiden is reinheid, onverwoestbaarheid,
rechtvaardigheid, enzovoort. Maar de handelingen van
God bestaan uit schepping, onderhoud en heeindiging
van de wereld, het besturen van alle dingen en het
uitreiken van heloning of straf aan de zielen voor hun
goede en slechte daden. De handelingen van de ziel
bestaan uit juiste of verkeerde handelingen in verband
met het verwekken en opbrengen van kinderen, kunst,
vakkennis enzovoort. De eigenschappen van God zijn
eeuwige kennis, eeuwig geluk, eeuwige macht,
enzovoort. De eigenschappen van de ziel zijn als voigt:
ichchadeshprytnsukhduhkhgyananyatmno lingmiti
Nyaya 1.1.10
pranapannimeshonmesjivnmnojtindryantrviskarah
sukhudh khechadeshpraytnaschatmno lingani
Vaisesika sutra 3.2.4
(iccha) het verlangen om dingen te hekomen;
(dvesa) niet-verlangen van leed, enzovoort; baat;
(pprayatna) inspanning en kracht; (sukha) gelukzaligheid;
(dukha) verdriet of ontevredenheid; (jnana)
onderscheiden, herkennen (in de Nyaya Vaisesika zijn
heiden gelijk, maar in Vaisesika wordt er het volgende
aan toegevoegd: (prana) inademen; (apana) uitademen.
(nimesa) sluiten van de ogen; (unmesa) openen van de
ogen; (jivana) activiteiten van het leven, welvaart,
aangroei, verlies, enzovoort; (manah) heslissing,
geheugen en egoisme; (gati) bewegingen; (indriya)
gebruik van de zintuigen; (antarvikara) innerlijke
emoties zoa1s honger, dorst, vreugde, verdriet,
enzovoort.
[140]
Deze eigenschappen van de ziel verschillen met die van
God. De ziel kan onderscheiden worden door ruiddel
van de bovenaangehaalde eigenschappen, want ze is
onzichthaar.
Zolang de ziel in het lichaam verblijft, kan zij in het
lichaam schitteren. Zodra de ziel het lichaam verlaat,
kan ze niet meer in het lichaam gevonden worden. Een
eigenschap die hestaat zolang er een bepaald ding
hestaat en verdwijnt met bet verdwijnen van dat ding,
behoort aan dat bepaalde ding toe; bijvoorbeeld het licht
verschijnt met het verschijnen van de lamp of de zon en
verdwijnt bij hun verdwijning: er wordt aangenomen dat
zij het licht van de zon of van de lamp is. Op dezelfde
manier nemen wij kennis van het bestaan van de ziel en
van God.
Vraag: God is de ziener van al de drie tijden
(verleden, heden en toekomst). Hij weet wat gaat
gebeuren in de toekomst. Wat God heslist doet de ziel.
Daarom is de ziel niet vrij. God moet de ziel straffen
omdat het precies datgene dat God door Zijn kennis
voorbestemd heeft, gedaan heett.
Antwoord: Ret is dwaas om God de ziener van de
drie tijden te noemen. Ret verleden is datgene dat was
en niet meer is. De toekomst is datgene dat niet hestaat,
maar zal hestaan. Bestaat er enige kennis van een God
die was en nu niet hestaat? Of een die er niet is, maar zal
bestaan? De kennis van God is altijd hetzelfde,
onverwoestbaar en ondeelhaar. Ret verleden en de toekomst
zijn slechts de zienswijze van de zielen. Ja, vanuit
het oogpunt van de handetingen van de ziel bestaan er
drie tijden in God, maar niet vannit het oogpunt van
God. Hetgeen de ziel door vrijheid doet, weet God door
Zijn aIwetendheid. En wat God weet, doet de ziel. Oat
betekent dat God onafhankelijk is voor wat betreft de
kennis van het verleden, het heden en de toekomst en
voor wat betreft het schenken van de vrucht voor aile
handetingen, en dat de ziel slechts gedeeltelijk
onafhankelijk is in het plegen van handetingen in het
heden. Daar de kennis van God eeuwig is, kent hij zowel
de handeting aIs de straf daarvoor. Deze beide delen van
Zijn kennis zijn waarachtig. Is het mogelijk dat de
kennis van de handeting waarachtig is en de kennis van
de strafvaIs? Daarom zijn er in geen van beiden fouten.
Vraag: Dringt de ziel als apart deel door het hele Iichaam
of is zij op een bepaaJde plaats te vinden?
Antwoord: De ziel is gelokaJiseerd. Indien zij
doordringend was, zouden waken, slapen, sluimeren,
dood, geboorte, vereniging, scheiding, gaan en komen
onmogelijk geweest zijn. De ziel heeft daarom beperkte
kennis en is beperkt en klein”’; God daarentegen is fijn,
schoner dan de schoonste, onbeperkt, aIwetend en
aIdoordringend. Daarom is God de aIdoordringende en
de ziel de doordrongene: dit is de relatie lussen de ziel
en God.
Vraag: Als er in een bepaaJd deel van het luchtruim
iets bestaat, kan daar niets anders bestaan. Daarom kan
God niet door de ziel dringen. Zij kunnen natuurlijk in
vereniging leven.
Antwoord: Dit principe geldt aileen in gevaI van
dingen van dezelfde samenstelling, niet in gevaI van niet
dezelfde vormen, bijvoorbeeld ijzer is een vaste stof,
terwijl hitte een onzichtbare stof is. Daarom kunnen hitte
en elektriciteit door het ijzer dringen en ook dezelfde
ruimte innemen.
Evenzo is de ziel massiever dan God en is God fijner
dan de ziel. Naast het verband van de aldoordringende
en de doordrongene staan God en de ziel ook in verband
met elkaar aIs de meester en de dienaar, de steun en de
gesteunde, de aanbedene en de aanbidder, de koning en
de onderdaan, de vader en het kind, enzovoort.
Vraag : Zijn God en ziel verschillend of een?
Antwoord: Verschillend.
Vraag: Indien God en de ziel apart van mekaar zijn,
hoe wilt U dan de heilige formules van de Veda
verklaren:
pragyan brahma   1  III 5. 3
[141]
aha brhmasmi  2   Brahadaranyaka Up. I.4.10
tavmsi   3     Chand. Up. VI.8.7
aymatma brhma   4   Mand Up.2
Wat betekenen deze Grote Uitspraken van de
Veda’s?
Antwoord: Oit zijn geen teksten uit de Veda’s. Zij
zijn citaten uit de Upanisad’s . In geen enkel waar
geschrift noemt men hen Grote Uitspraken. Oit is de
betekenis:
1. (pragyan brahma) Brahman is de essentie van aile kennis.
2. Ik (aham)(ben (asimi) Brahma).
Hier wordt een woord in een bijzondere betekenis
gebruilct, zoalsbhuchah kroshinti mancah krosanti of ‘de
steigers roepen’. De steigers zijn pure materie en kunnen
niet roepen; het zijn de mensen op de steigers die
roepen.
Indien iemand zou vragen waarom de ziel hier aIs ‘in
God bestaand’ genoemd is terwijl aIIes in God bestaat,
kunnen wij hierop antwoorden dat aile dingen in God
bestaan, maar geen enkel is ZO nauw verwant met God
als de ziel. De ziel komt tot een realisatie vao God en
staat in direct verbaod met Hem in zaligheid. Daarom
staan de ziel en God in verbaod met mekaar als steun en
de gesteunde, en in kameraadschap. God en de ziel zijn
in geen geval hetzelfde. Vao gelijkheid vao de ziel en
God kao aileen maar gesproken worden in de zin vao
nauwe vriendschap zoals men Zou lrunnen zeggen: “Hij
en ik zijn gelijk, dit is, wij zijn vrienden”. Waoneer een
mao middels yoga tot realisatie vao God komI, kao hij
door lief de zeggen dat hij en God gelijk zijn. AIleen de
ziel die haar eigenschappen, haodelingen en
temperament gelijk maak:t met de eigenschappen,
haodelingen en aard vao God, kao spreken vao in
verbinding zijn met God.
3. Vraag: Hoe verklaart U dao de zin tat (Yam asi: O
ziel! Jij bent die Brahma?
Antwoord: Wat bedoelt U met tat?
Vraag: Brabma.
Antwoord: Hoe? Waar heeft U hiervoor Brahma
vaodaao gehaald?
Vraag: Vao de volgende regel: sedev somyedmgra
saidekmevaditiy brahma
Antwoord: U heeft niet eens de Chiindogya Upanisad
gelezen. Daar komt er nergens het woord Brahma voor.
De tekst vao de Chiindogya Upanisad is eenvoudigweg
zo sacev somyedmgra asidekmevavditiy brahma   (VI.2.1)
Vraag: Wat bedoelt U dao met tat?
Antwoord: sa ya ashienimeetdatmaymid sarva tatstye s
atma tatvmsi shaetketo iti   Chiiodogya VI. 8, 7
Die God is waard gekend te worden. Hij is het
schoonste. Hij is de ziel vao de hele wereld. Hij is de
ziel vao de zielen en de waarheid Hij is Zijn eigen ziel.
o mijn zoon, Svetaketu! tadatmakstdantyrtami tavmsi
[142]
Gij zijt nauw verbonden met de a1doordringende AI-ziel.
Oit is de enige nilleg die aan de Upanisad’s gegeven
moet worden.
ya atmni tisthnaatmanontaro yamatma na ved yasyatma shariram
Dit is een passage uit de Brahadaranyaka Up.
Dit is een passage uit de Dtbadiiragyska Up.
De ziener Yajnavalkya zegt aan Uddalaka: O
Uddalka! God bestaat in de ziel, maar is los daarvan.
De dwaze ziel is zich niet bewust van Zijn bestaan in
zich; de ziel is bij wijze Van spreken het licht van God;
zoals de ziel in het lichaam hnist, hoist God in de ziel.
Los Van de ziel staande volgt Hij haar geede en slechte
handelingen, schenkt haar de vruchten voor deze
handelingen en bestuurt Hij haar. Dezelfde
onverwoestbare God is ook de Alwetende ziel van
Uzelf, d.w.z. Hij doordring! U, Hem zult U moeten
realiseren.
4. Kan iemand deze nitspraken een andere uilleg
geven?
aymatma brahma  wanneer een yogi in de staat van
samiidhi zich God realiseert, roept hij nit: de God die
door mij dringt is dezelfde God die door aile wezens
dringt.
De Neo-vedantisten die God en de ziel gelijk achten,
kennen de Vediinta scbrift niet.
Vraag:
anenatmna jivenanupravisy namrupe vyakrvani   1
Chandogya VI. 3, 2
tatsrustva tadevanupravisht   2 Taittinya Dr. 6
I. God zegt: ik heb de wereld en het lichaam
gescbapen, dring door de werelden en treed het lichaam
binnen in de hoedanigheid van een ziel. lk verklaar de
naam en de vorm.
2. God schiep de wereld en het lichaam en daarna
nam Hij zelf Zijn intrede er in.
Hoe kunt U deze passages en dergelijke andern
verldaren?
Antwoord: Indien U kennis had van woorden, hun
betekenis en hun samenstelling, zou U Diet een
verkeerde uitleg hebben gegeven. Hier zijn er twee
woorden: pravesa (doordringing) en anupravesa
(herdoordringen). De ziel dringt door het Iichaam en
God dringt door de ziel. Deze andere doordringing is bij
wijze van spreken een herdoordringen en door
herdoordringen openbaart God middels de Veda de
kermis van naam en vonn. God laat eernt de ziel door het
Iichaam dringen en dan herdoordringt Hij de ziel. Indien
U de betekenis van het onderdeel anu (aangaande) had
begrepen, zou U het hele geval Diet verkeerd uitgelegd
hebben.
4. Vraag: soya devdatto ya usankale kashya drusth sa
idani pravrcsmye mathuraya drusyte lk zie dezelfde Devadatta
in Mathurii in het regenseizoen die ik zag in KiiSi in de
zorner. Hier wordt de gelijkheid van de Devadatta
gezien vanuit het standpunt van het Iichamelijke, zonder
rekening te houden met de plaats Kasi en het
zornerneizoen. Evenzo blijft er slechts een intelligent
wezen over wanneer wij bij het opteUen en aftrekken de
ruimte, tijd en alwetendheid in geval van God aftrekken,
en in geval van de ziel tijd, onwetendheid, beperkingen
enzovoort, aftrekken. Dit opteUen van een aspect en het
afuekken van een ander aspect (bhagatyagalaksana)
bewijst het advaita, daar wij de alwetendheid van God
en de beperktheid van de ziel aftrekken, en slechts
kermis nemen van hun unifonne kwaliteiten, namelijk
[143]
intelligentie. Wat kan je daar tegenin brengen?
Antwoord: Ten eerste : neernt U aan dat de ziel en
God eeuwig zijn of zijn zij Diet eeuwig?
Vraag: Beiden zijn het product van upadhi
(upadhijanyaa), daarom verldaren wij ze als Diet eeuwig.
Antwoord: Is deze zienswijze eeuwig ofniet eeuwig?
Vraag: Onze stelling is als voigt:
jiveshoo cha vishudhachidibhedstu tayordyoh
avidhyaa tachitoryogh shadsmakamnadyah  1
karyopadhiry jivh karnopadhirishvrah
karykarnta hitva purnbodhovshishyte  2
Deze twee teksten zijn genomen uit Sanksepasarirka  en
Sarirakabhasya.
I. Wij Vedantisten geloven in deze zes beginloze dingen:
I. jiva ; 2. isvara; 3. brahma; jiva-isvara visesa
bheda; 5. avidya ya ajnana; 6. avidya cetana-yoga.                                                                       2. Van dezen is slechts Brahma begin- en eindloos.
De overige vijf zijn beginloos maar hebben wei een
eind. Zij worden beginloos genoemd daar hun begin niet
bekend is. Daarom wordt van hen gezegd dat zij een
eind hebben of niet-eeuwig zijn.
Antwoord: Deze beide teksten van U zijn onjuist,
daar volgens Uw verklaring er geen ziel kan bestaan
zonder het contact met domheid, en geen isvara zonder
het contact met maya. Daarom verdwijnt Uw zesde
object volledig( taccitoryogah), aangezien het aI
alZonderlijk begrepen is in domheid, onwetendheid, de
ziel en isvara. Verder kan er geen iSvara bestaan zonder
het contact van Brahma met maya. Het is daarom
zinloos isvara als afi:onderlijk van onwetendheid en
Braluna te beschouwen. Daarom zijn er slechts twee van
Uw objecten in overeenstemming met Uw verklaring, en
nietzes.
Uw standpunt dat de ziel het resultaat is van effect en
isvara het resultaat is van oorzaak, kan aileen dan waar
zijn wanneer U domheid voorop stelt in de onbeperkte,
eeuwige, reine, verlichte, niet gebonden, aldoordringende
Braluna. De beginloze domheid welke van het
zelf afhangt en op een andere plaats verwant is met het
zelf, is of aldoordringend of plaatselijk. In het eerste
geval kan Brabma niet rein zijn. In het ander geval is het
verplaatsbaar en zal het dus hier en daar ronddwalen.
W 3M het naar toe gaat, zal het de Brahma van die plaats
als dom maken en waar het vandaan gaat zal het de
Brahma van die plaats als knap achterlaten. Aldus zou U
de Brabma van geen enkele plaats beginloos, rein en
geleerd kunnen noemen.
Datgene van Brahma dat binnen de grenzen van
onwetendheid is moet zich bewust zijn van die
onwetendheid. Het uiterlijk en het innerlijk van Brahma
zouden van mekaar afgesneden zijn. Indien U zegt,
“Laat dat, Brabma verliest niets hierbij” is dat verkeerd,
daar in dat geval Brahma niet langer ondeelbaar blijft.
Indien Hij ondeelbaar is, is Hij niet dom. Daarnaast is
domheid of de afwezigheid van kennis of de
aanwezigheid van valse kennis. In beide gevallen is
domheid een eigenschap en daarom moet hij
onafscheidelijk verbonden zijn aan een of ander. In dat
geval kan domheid niet on-eeuwig zijn.
U gelooft dat het effect van de interne organen op
Brahma dit verandert in de ziel. Zoals een pijn in een
deel van het lichaam het gehele lichaam pijolijk maakt,
maken de aanwezigheid van domheid, pijn, plezier en
[144]
leed op een plaats de gehele Brabma er van bewust en
onderwerpen zij dit aan het effect tot de ziel. Oit is Uw
standpunt. Nu stellen wij U een vraag: Is Brabma
aldoordringend of plaatselijk? Indien U zegt dat Brabma
aldoordringend is, maar dat het effect plaatselijk is, en
dat deze twee los van mekaar staan, dan stellen wij U
nog een vraag. Is het innerlijk orgaan beweeglijk of
onbeweeglijk?
Vraag: Het is beweeglijk.
Antwoord: Dan zal de Brahma van de plaats die het
innerlijk orgaan verlaat, geleerd achterblijven en zal de
reine Brabma van de plaats waar het naar toe gaat, dom
worden. Aldus zal Brahma dom zijn op een gegeven
moment en geleerd zijn op een ander moment. Oit zal
dus bevrijding en gebondenheid tot iets van het moment
maken. Hetgeen door elm man opgemerkt wordt, kan
een andere zich Diet herinneren. Evenzo zouden de
voorvallen die gisteren ervaren zijn Diet vandaag
herinnerd moeten worden, daar de tijd en ruimte van
ervaringen verschillen van de tijd en ruimte van
herinnering.
Indien U in antwoord bierop zegt dat Brahma
dezelfde is, wijzen wij als op een andere moeilijkheid,
nI. is Hij dan Diet alwetend? In geval U zegt dat de
innerlijke organen, verschillend zijnde, dezelfde Brahma
als verschillende zielen voorstellen, kunnen wij U
gewoon de mond snoeren door het bezwaar dat het
innerlijk orgaan Diet zichtbaar is en geen bewustzijn kan
hehben. Indien U zegt dat ons bewustzijn noch het
bewustzijn van de Brahma noch dat van het innerlijk
orgaan is, maar het bewustzijn is dat ervaren wordt door
bet innerlijk orgaan, is het ook dan noodzakelijk dat dit
bewustzijn wordt ervaren door een bewust wezen,
middels het innerlijk orgaan. Is Hij dan beperkt in
kennis?
Oit zijn de bezwaren die rijzen tegen Uw bewering
dat het effect de ziel veroorzaakt en de oorzaak isvara.
Brahma is aldoordringend en de ziel een beginIoos,
ongeschapen en onsterfelijk iets is. Indien U het heeld
van Brahma de ziel noemt zal dan Diemand het geluk
van bevrijding kunnen smaken daar het heeld
vergankelijk en van tijdelijke aard is. Het is daarom
duidelijk dat de ziel nooit God was, noch God is noch
ooit God zal zijn. Evenzo was God nooit de ziel, noch is
Hij de ziel noch zal Hij ooit de ziel wezen.
Vraag: sadev somyedmgra asidekmevaditiyam I Met dit
gezegde oit de Chandoga Up. (6. 2.1), hoe kan dan
non-dualiteit bevestigd worden? Volgens onze
overtuiging is er Diets los van God, hetzij oit dezelfde
stof of oit andere stoffen of oit verschillende delen. Als
wij de mogelijkheid van zulke losse wezens verwerpen,
blijft aileen Brahma over. De bewering van non-dualiteit
kan met bevestigd worden indien de ziel van God
verschilt.
Antwoord: Waarom houdt U zich met zulke
verkeerdheden bezig? Wat leer! U uit de kennis van het
predikaat ? AIs U zegt ‘.vyavrtak vishan bhavtit, dat het
predikaat verschil betekent, zeggen wij dat dit nog iets
betekent: pravrtak prakashkmpi vishasan bhavtiti, het
predikaat betekent ook verlichting. In de hovenaangehaalde
passage is het predikaat van Brahma nondualiteit.
Dit betekent dat terwijl de zielen en andere
elementen zo veel zijn, zij niet non-duaal zijn. Nondualiteit
wordt aan God toegeschreven en met aan
andere dingen. De verlichtende betekenis van het predikaat
non-duaal is dit. Het wijst op de enkelvoudigheid
van God.
Bijvoorbeeld: asmingreditiyo dhanadyo devdatah asya
senayamditiyh shurviro vikrmsingh AIs een man zegt dat in
zijn stad Devadatta de onvergelijkelijk rijkste man is of
in het leger geen soldaat zo dapper is als Devadatta of
dat geen enkele soldaat zo dapper is aIs Vikramasihha,
kunnen er dus ook minder rijke of minder dappere
personen bestaan. Daarbij bestaan er objecten, vee en
andere dieren, homen enzovoort. Evenzo kan het
bestaan van de ziel en de stof met gelijk zijn aan God.
Zij zijn minder. Het bewijst niet het met-bestaan van de
ziel, de stof of het geschapen heelal. Zij bestaan allen.
Het bewijst dat Brahma immer een is en dat de ziel
en de elementen in de natuur veelvoudig zijn. Advaita of
[145]
niet-tweeheid bevestigt dat Brahma een is. Dit spreekt
met tegen dat de zielen, de natuur en de wereld
inderdaad ook bestaan: aileen zijn ze met gelijk aan
Brahma. De passage beoogt met non-dualiteit te
bewijzen en dualiteit met te bewijzen. Denkt na en
begrijpt deze uitleg.
Vraag: Waarom maakt U verschil tussen de identiteit
van God en de ziel, terwijl zij beiden dezelfde
kwaliteiten bezitten, d.i. bestaan, erlc:enning en geluk?
Antwoord: Gedeeltelijke gelijkheid is nog geen
bewijs van complete gelijkheid; bijvoorbeeld de aarde,
water en het vuur zijn allen zichtbaar, maar zij zijn loch
niet gelijk. Hun hoedanigheden bewijst hun verschil.
Bijvoorbeeld de aarde bezit reule, droogheid, hardheid
enzovoort, water heeft smaak, vloeibaarheid, zachtbeid
enzovoort, terwijl vuur vorm, ontvlambaarheid
enzovoort heeft. Die verschillende eigenschappen
bewijzen dat de aarde, het water en het vuur niet
hetzelfde zijn.
Mensen en mieren zien met ogen, eten met monden
en lopen met voeten. Maar zij zijn niet hetzelfde, omdat
de mensen een eigen vorm en twee voeten hebben. Op
dezelfde manier laten Gods kennis, gelule, kracht,
handelingen en alom-aanwezigheid Hem verschillen van
de ziel en laten beperkte kennis beperk:te macht,
wisselvalligheid en tijdelijkheid de ziel verschillen van
God. Daarom zijn God en de ziel niet hetzelfde. God is
zeer fijn en de ziel is wat minder fijn. Hun aard is
verschillend.
Vraag: athodrmntra kurute ath tasy bhay bhavti
Tai. Up. Brahma anu. 7.
ditiyadee bhay bhavti
Dit is een passage uit de Brhadaranyaka Up.( 1.4.2)
Oit betekent dat wie ook het minste verschil maakt
tussen God en de ziel, vrees zal kennen. Het is dit anders
denken dat vrees veroorzaakt.
Antwoord: Dit is niet de juiste uilleg van het citaat.
Aileen degene die het bestaan van God verloochent, of
gelooft dat Hij aan een bepaalde tijd of mimte gebonden
is, of tegen Zijn voorschriften handelt, of tegen de
eigenschappen, handelingen en aard van God handelt en
anderen kwaadgezind is, zal vrees kennen. Vrees komt
van vervreemding bijvoorbeeld “Ik bekommer mij niet
om jou, jij kan mij niets doen” of als hij anderen blijft
plagen of kwaad doen dan moet hij bevreesd gemaakt
worden. Waar er geen oppositie is bestaat er geen vrees.
Zij worden een genoemd. Men zegt: Devadatta,
Yajfiadatta en Visnumitra zijn een, d.i. niet tegen
mekaar; oppositie veroorzaakt vrees. De afwezigheid
van oppositie scbenkt geluk.
Vraag: Zijn God en de ziel altijd verschillend, of
worden zij ooit een?
Antwoord: Deze vraag is gedeeltelijk reeds hierboven
beantwoord. Zij worden een in de zin van gelijksoortig
zijn. Bijvoorbeeld, een lichamelijk object is verwant aan
ether omdat zij beiden stoffelijk zijn en niet van mekaar
afgescbeiden kunnen worden. Daarom kunnen in de zin
van gelijkheid en onafscbeidelijkheid ether en
lichamelijke objecten een genoemd worden. Maar zij
verschillen ook wei van mekaar daar ether
doordringend, fijn, vormloos en onbeperkt is, terwijl bet
licbamelijk object beperlct, zicbtbaar, enzovoort is. Zoals
de aarde en andere objecten nooit gescbeiden kunnen
zijn van ether omdat niets kan bestaan zonder ether,
maar zij tegelijkertijd verschillend zijn vanwege bun
verschillende eigenschappen, kunnen de ziel en andere
objecten, zoals de aarde, niet gescbeiden van God zijn
daar Hij aldoordringend is, maar kunnen zij tegelijkertijd
ook niet gelijk aan Hem zijn vanwege bun verschillende
karaktertrekken.
[146]
V66r de bouw van bet bnis waren !dei, bout, ijzer en
andere bouwmaterialen, alhoewel op verschillende
plaatsen verspreid, in feite allen in ether bestaand.
Wanneer bet buis gebouwd is, staan zij ook dan in ether.
En als dit bnis afgebroken wordt en al haar delen
verspreid liggen, bestaan zij nog in diezelfde ether. Dit
betekent dat deze objecten nooit van ether gescbeiden
kunnen worden (niet in bet verleden, nocb in bet beden
nocb in de toekomst) en locb zijn zij, van verschillende
aard zijnde, nooit een. Dezelfde vergelijking kan in dit
geval ook toegepast worden. Door God doordrongen
zijnde, kunnen de zielen en andere objecten van de
wereld nooit van Hem gescheiden worden, maar van
veIllchillende karaktertrekken zijnde kunnen zij nooit
een zijn. De Neo-vedantisten zien, aJs een eenogige,
slechts een aspect, d.i. gelijken, maar verliezen het ander
aspect, nl. niet-gelijken, uit het oog. Er is geen enkel
object dat of geen kwaliteiten of aile kwaliteiten; geen
gelijkenis of ongelijkenis; geen gelijkheid of
ongelijkheid bezit.
Vraag: Is God vol eigenschappen (saguna) of zonder
eigenschappen (nirguna)?
Antwoord: Beiden.
Vraag: Kunnen twee zwaarden in een koker passen?
Hoe kunnen ‘van eigenschappen voorzien’ en ‘van
eigenschappen niet voorzien’ heiden in dezelfde God
bestaan?
Antwoord: Een stoffelijk object heeft enkele
eigenschappen, vorm enzovoort, en heeft andere eigenschappen
helemaal niet, bijvoorbeeld erlcenning
enzovoort.yad guneessh vartman tatsgunm gunbhyo
yatrirgat prigbhut tatricunm'( sommige eigenschappen bezittende
is het ‘van eigenschappen voorzien’ en anderen
niet bezittende is het ‘van eigenschappen niet voorzien’.
AIle dingen zijn ‘van eigenschappen voorzien’ voor
zover zij hun eigen eigenschappen hezitten en ze zijn
tegelijkertijd ook ‘van eigenschappen niet voorzien’
voor zover zij bepaalde eigenschappen missen. Er
bestaat geen object dat of aileen ‘van eigenschappen
voorzien’ of aileen ‘van eigenschappen niet voorzien’ is.
Immers, ‘van eigenschappen voorzien’ en ‘van
eigenschappen niet voorzien’ bestaan heiden
tegelijkertijd in hetzelfde object. Evenzo is God ‘van
eigenschappen voorzien’, daar Hij Zijn elgen
eigenschappen bezit zoals onbeperkte kennis, onbeperkIe
macht, enzovoort bezit en Hij is ook ‘van
eigenschappen niet voorzien’, daar Hij vrij is van de
kwalileilen van stoffelijke objecten zoals vonn en die
van zielen zoals haat.
Vraag: Men noemt de vormloze nirgups (‘van
eigenschappen niet voorzien’) en de belichaamde saguna
(‘van eigenschappen voorzien’). Zolang God niet incarneert,
is Hij nirguna of ‘van eigenschappen niet
voorzien’. Wanneer God incameert, is Hij ‘van
eigenschappen voorzien’ of Saguna.
Antwoord: Dit zijn de ideeen van de onwetenden en
onontwikkelden. Degenen die geen ontwikkeling
hebben, brabbelen als dieren. ZoaIs een aan deliriwn
lijdende wartaal spreekt, en niemand dat aanneemt, moet
er geen acht worden geslagen op beweringen van de
onontwikkelden.
Vraag: Is God verlangen (ragi) of onthecht (virakta)?
Antwoord: Geen van beiden. Verlangen gaat a1tijd uit
naar iets waarvan men verwijderd is of iets dat beter is
dan zichzelf. Er is niets verwijderd van God noch iets
beter dan Hem. Daarom heeft Hij geen verlangens.
Verwaarlozend is degene die hetgeen in zijn bezit is,
verlaat God die aldoordringend is, kan niets verlaten.
Vraag: Heeft God enige wens (icchii) of niet?
Antwoord: God heeft, in de gewone zi.n, geen wens.
Iemand wenst slechts datgene wat bij niet bezit maar
beter is dan bij, en waarvan bij verwacht gelukkiger Ie
worden aIs hij zuIk verkrijgt. Er bestaat niets dat God
niet bezit noch bestaat er iets beter dan God. Er is geen
sprake van Hem gelukkiger maken daar Zijn geluk reeds
vohnaakt is. Daarom kan er geen sprake zijn van wensen
in geval van God. Maar er bestaat nog een tendens die
enigszins verwant is aan icchii. Dat is iksana of inzicht
in alles en een tendens tot scheppen. Wij hebben dit
onderwerp swnrnier behandeld. De wijzen zulIen dit
voor zichzelf verder uitwerken.
[147]
Na deze korte beschrijving van God zullen wij de
Veda tot onderwerp hebben.
yasmaducho apatchan yajurysmadpakshan
samani yasy lomanythrvagirso mukha skmbnti bruhi ktamah
sivdev sah   Atharva X.7.20
Wie is die God door wie de Rigveda, de Yajurveda, de
Siimaveda en de Atharavaveda geopenbaard zijn?
Hetzelfde Opperwezen dat eerst alles schept en het
daarna draagt.
svymbhuryathattytorthan vaydadhachchasvhibhyah smabhyah smabhayah
Yajuho 40.8
Het in zichzelf bestaande, aldoordringende, reine,
eeuwige, lichaamloze Opperwezen openbaart voor het
welzijn van Zijn eeuwige onderdanen (dat zijn de zielen)
aile soorten kennis op de manier als bij Zijn wet
vastgelegd middels de Veda.
Vraag: Heeft God enige vorm of is Hij vorrnloos?
Antwoord: Wij geloven dat Hij vorrnloos is.
Vraag: Indien Hij vorrnloos is, hoe zou Hij dan de
vedische woorden hebben uitgesproken zonder Zijn
mond? Het uitspreken van letters vereist een verhemelte
en andere delen van de mond dan in de kracht die uitgaat
van de tong.
Antwoord: Almachtig zijnde en aldoordringend heeft
God geen mond, enzovoort nodig voor het openbaren
van vedische wetenschap. Het gebruik van de mond of
de tong is alleen nodig voor het uitspreken van woorden
tegen hen die van ons verwijderd zijn, niet voor onszelf.
Kijk, zelfs zonder het gebruik van de mond en de tong
verblijven er verschillende gedachten en geluiden in de
gedachten. Sluit Uw oren eens af met Uw vingers en
hoor dan hoeveel geluiden hoorbaar zijn zonder het
gebruik van de mond en de tong. Op dezelfde manier
heeft God, die in de zielen is, Zijn leringen aan hen
geopenbaard Uitspraak is slecbts nodig wanneer wij
anderen de woorden laten boren. God openbaart alle
vedische wetenschap aan de zielen van binnen uit daar
Hij vormloos en aldoordringend is. Deze moeilijkheid
kan niet voorkomen bij God Na deze openbaring
begonnen de mensen de Veda aan anderen te
onderwijzen door woorden uit de mond.
Vraag: In wiens gedacbten en wanneer werden de
Veda’s geopenbaard?
Antwoord: agnerigvedo vayoryjurvedh suryatsamvedh
Sat. XI. 5. 8. 3
In bet begin van de scbepping deed God bet licbt van
Agni, Vayu, Aditya en Angira; elk een Veda, schijnen in
de zielen van de zieners.
Vraag:
yo vee brahaman vidhati purva yo vee vedachc prhinoti tasmee
Sveta. Up.6.18
Dit citaat zegt dat de Veda’s in bet bart van Brahma
werden geopenbaard. Waarom spreekt U van Agni
enzovoort?
Antwoord: Het werd in bet bart van Brahmli
overgebracbt door Agni en de anderen. Zie wat Manu
zegt:
agnivayurvibystu tanye brahma snatnm
dudoh ygsidyrthmgyjuh samlksnam   Manu I. 23
In bet begin van bet beelal schiep God (eerst) de
mens en openbaarde dan de vier Veda’s aan Agni, Vayu,
Aditya en AJigiriI. Deze zieners bracbten de Veda’s over
aan Brahmli. Aldus leerde Brabma (letterlijk melkte Hij)
de Veda van Agni, Vayu, Aditya en Angira.
[148]
Vraag: Waarom openbaarde Hij de Veda’s slechts
aan deze vier? Waarom niet aan anderen? Oit maakt
God partijdig.
Antwoord: Deze vier waren de meest reine van aile
wezens, niemand anders was gelijk hen. Daarom werd
de verheven kennis aileen aan hen geopenbaard.
Vraag: Waarom werden de Veda’s in het Sanskrita
geopenbaard? Waarom niet in de taal van een of ander
land?
Antwoord: Indien God Zijn openbaring gezonden
had in de taal van een of ander land, zou Hij schuldig
geweest zijn aan partijdigheid, daar de leringen van de
Veda’s makkelijker geweest zouden zijn voor de
mensen van dat land en moeilijker voor anderen.
Daarom werd de openbaring gedaan in het Sainskrita,
welke taal aan geen enkel land behoort. In die taal
werden de Veda’s geopenbaard. ZoaIs de aarde en aile
andere schepselen gelijkelijk de bron zijn van hun kunst
en vakmanschap, is de taal van Gods leringen zo
gemaakt dat de mensen van aile landen evenveel moeite
moeten hebben om de kennis van deze openbaring op te
doen. Verder is de vedische taal de bron van aile talen.
Vraag: Hoe bewijst U dat de Veda’s door God
geopenbaard en niet door de mensen samengesteld zijn?
En de anderen zoaIs de Bijbel enzovoort, niet?
Antwoord: God is heilig, aIwetend, rein van natuur,
rechtvaardig, genadevol, enzovoort. Het boek dat God
precies beschrijft zoaIs Hij is, is van God, en niet van
anderen. Dat hoek is van God in welk er niets is tegen de
natuurwetten of bewijzen zoals bewustzijn, gezag,
enzovoort. Gods kennis is onschatbaar en daarom zijn de
leringen van Gods hoek ook onschatbaar. In Gods hoek
moet er dezelfde orde van dingen zijn zoaIs die bestaat
in de natuur, dezelfde beschrijving van God, de ziel, de
schepping haar oorzaak, enzovoort. De Veda’s zijn
zulke hoeken. Daar komt niets in voor dat tegen de
natuurwetten is of waardeloos is volgens wetten van de
logica. De Bijbel en de Koran kunnen deze testen niet
doorstaan, en zijn daarom geen boeken van God. Wij
zullen in detail de Bijbel en de Koran beschrijven in het
dertiende en veertiende hoofdstuk.
Vraag: Wat is het nut te stellen dat de Veda’s van
God komen? De mensen vermeerderen hun kennis
langzaamaan, en uiteindelijk slagen zij erin boeken
samen te stellen.
Antwoord: Zij kunnen dit nooit. Er kan geen gevolg
bestaan zonder een oorzaak. De mensen die in de bossen
wonen, kunnen geen geleerden worden door simpele
observatie van de natuur. Zij kunnen alleen dan geleerd
worden wanneer iemand hen onderwijst. Zelfs in deze
tijd wordt niemand geleerd zonder onderwijs te
ontvangen. Indien God de Veda’s niet aan de wijzen
geleerd had en zij op hun beurt weer aan anderen, zou er
vandaag geen enkele geleerde bestaan. Indien een baby
op een verlaten plek gelegd wordt temidden van domme
mensen of dieren, zal hij even dom blijven als zijn
metgezellen. Bhila’s en andere bosstammen staven onze
bewering. Zolang er geen onderwijs was geintroduceerd
door het volk van India waren Egypte, Griekenland en
Europa dom. Zolang er geen Europeanen, zoals de
Italiaanse Colombus en dergelijke personen, naar
Amerika waren gegaan, waren de Amerikaoen duizende
jaren, eeuwen analfabeet en van alle onderwijs
verstoken. Toen zij onderwijs kregen werden zij geleerd.
Evenzo kregen de mensen bij bet begin van het heela!
kenuis van God en vermeerderden zij langzamerhand
hunkenuis.
sa ais purveshampi guruh kanenanvchedat  Yogasutra, I. 26
Zoals wij heden kennis bekomen door samen met
onze leraren is God de leraar geweest van Agni en de
[149]
andere wijzen die in bet begin van bet beelal werden
geboren. De ziel raakt buiten bewustzijn gedurende de
slaap en tijdens de ontbinding (van de scbepping), maar
God niet. Zijn kennis is onverwoestbaar. Hieruit voIgt
dat geen enkel gevolg mogelijk is zonder een oorzaak.
Vraag: De Veda’s werden in bet Sailslqita
geopenbaard Agni enzovoort kenden die taaI niet, boe
begrepen zij dan de Veda’ s?
Antwoord: Het was ParameSVlml die dat bekend
maakte. En zodra er recbtvaardige mensen, yogi’s,
zieners enzovoort, in oprecbte ”verbinding” met God
verlangen toonden de Veda’s te verstaan, hielp God ben
daarmee. Toen de Veda’s aan velen bekend waren
geworden, schreven de zieners commentaren en
geschiedkundige werken. Deze boeken werden bekend
aIs de Brahmaqa s of aantekeningen over Brahma, dat
zijn de, Veda’s.
risyo mantradrustyah mantransmypraduh Nirukta 7.1. 3; 1. 6. 20
Elke ziener die de bedoeling van een vediscbe tekst
goed begreep, en voor wie niemand deze tekst zo
begrepen bad, werd hij of zij de ziener of Mi van die
tekst. Tot beden wordt de naam van zo een ziener
aangebaald bij die tekst, ter zijne nagedacbtenis. Degene
die deze risi’s de schrijvers van deze teksten noemt, is
verkeerd. Zij waren de zieners en publiceerden slecbts
bun betekenissen.
Vraag: Welke boeken worden de Veda’s genoemd?
Antwoord: De Rig, de Yajuh, de Sama en de Atharva
(daarvan aileen bet gedeelte van de mantra’s), en geen
andere.
Vraag: mantrbrahamnyorvednamyeym  Hoe zult U dan dit
gezegde van Katyayana en anderen verkIaren?
Antwoord: Kijk! Het is een gebruik van eeuwen
geweest om bet woord Veda aan bet begin en bet eind
van bet gedeelte van de mantra te plaatsen, en niet bij
bet Briihmaqa gedeelte. Verder maakt de NiIukta een
duidelijk verschil tussen de twee wanneer zij zegt: tot
zover is Veda en tot zover is Brahmana
itypi nigamo bhavti iti ch brahmnam Nirukta 5.3.4
chadobrahmnani cha datishyani   Panni sutra 4.2.6
Oit bewijst ook dat het gedeelte van de mantra de Veda
is en het commentaar-gedeelte Brahmana is. Voor een
diepere studie van dit onderwerp wordt de lezer
verwezen naar mijn commentaar op de Rig-
vedadibhasyabhumika. Daar is bewezen dat bij de
aanwezigheid van zovele verldaringen de aangehaalde
verldaring niet als een geldig gezegde van Katyllyana
beschouwd kan worden. Indien U dit aanneemt kunnen
de Veda’s nooit eeuwig (saniitana) zijn, daar de
Brahmana’s’ s historische beschrijvingen inhouden van
vele zieners, wijsgeren en koningen. Geschiedenis wordt
altijd geschreven na de gebeurtenis. Het kan niet voor de
geboorte van degenen wiens leven het beschrijft,
bestaan. De Veda’s houden geen geschiedenis in. Er
wordt in hen niet verwezen naar een bepaald persoon of
een bepaalde gebeurtenis.
Vraag: Hoeveel sakha (delen) bestaan er van de
Veda’s?
Antwoord: 1127.
Vraag: Wat bedoelt U met sakha (deel)?
[150]
Antwoord: Sakhabetekent toelichting geven.
Vraag: Maar geleerden noemen de delen van de
Veda’s Jakhil s.
Antwoord: Denkt U een beetje na. AI de Jakhil s zijn
bekend bij name van de risi zoals Asvalayana. Maar de
manfra.saIihitii staat bekend als door God geopenbaard.
De vier Veda’s worden beschouwd als door God
gemaakt en deze Jakhil s (Asvalayani, enzovoort) als
samengesteld door de zieners. AI deze JakhiI s geven
enkele beginwoorden van een mantra, en verldaren hen
dan. Bijvoorbeeld in de Taittiriya sakha ishe tvirje tveti
worden deze woorden gegeven en wordt de mantra
verder uitgelegd In de Veda’s wordt dat niet
aangetroffen. Daarom zijn de vier Veda’s de door God
gemaakte bomen en zijn de Asvalayanien andere
Sakha’s de door risi’s samengestelde takken. Voor een
diepere studie van dit onderwerp wordt de lezer
verwezen naar mijn commentaar op de Rigvedadibhasyabhumika                                                               Zoals ouders vriendelijk zijn
tegenover hun kinderen en hen welzijn toewensen, heeft
God de Veda’s geopenbaard voor het welzijn van de
mensen, zodat zij door het verkrijgen van de zon van de
wijsheid gevrijwaard mogen zijn van de duistemis van
bijgeloof, en hun geluk en geleerdheid opvoeren.
Vraag: Zijn de Veda’s eeuwig ofuiet-eeuwig?
Antwoord: Eeuwig. Daar God eeuwig is, is Zijn
kennis ook eeuwig. Eeuwige stoffen hebben eeuwige
kwaliteiten, handelingen en aard. Niet-eeuwige dingen
hebben niet-eeuwige kwaliteiten enzovoort.
Vraag: Zijn deze hoeken ook eeuwig?
Antwoord: Neen. Een hoek is van papier en inkt
gemaakt. Hoe kan het dan eeuwig zijn? Maar de
woorden en de dingen waarmede zij in verband staan,
zijn eeuwig.
Vraag: God kan kennis aan de ziene”, gegeven
hebben en zij kunnen de Veda’s hebben samengesteld?
Antwoord: Er bestaat geen kennis zonder het
kenbare. Er bestaat niemand behalve de alwetende God
die het vermogen heeft om de Giiyatri en andere teksten
samen te steUen daar Giiyatri maatstaven en accenten
bezit zoals lange, korte en overwogen noten. Na de
studie van de Veda’s mag men weI ook de studie
aanpakken van de grammatica, de Nirukta en teksten
over prosodie, enzovoort, die door de ziene”, werden
samengesteld om de bronnen van kennis te
verduidelijken. Maar in feite is het Paramiitmii die licht
brengt in de Veda’s en uiemand anders kan dat. De
Veda’s zijn imIne”, de uitspraak van de Allerhoogste.
Iedereen moet die gezegden volgen; als iemand U ooit
vraagt waarop Uw overtuiging gebaseerd is, dan moet U
antwoorden dat het de Veda’s zijn: wat in de Veda’s
staat, dat nemen wij aan.
Tot zover in het kort over God en de Veda’s. In het
volgend hoofdstuk zullen wij de schepping behandelen.
Dit is het einde van het zevende hoofdstuk
in het boek Satyarthaprakasa van de heer
Dayllnanda Saraswati
in mooie taal geschreven over
God en de Veda’s.