Hoofdstuk 9

Hoofdstuk IX
Kennis en onwetendheid
Bevrijding en gebonden zijn
vidhya chaidhya cha yastdedobhya saha
avidhya mrutyu titrva vidhyamurtmshnute
Yajurveda 40.14
Degene die de aard van kennis en onwetendheid
tegelijkertijd kent, passeert de dood die het gevolg is
van onwetendheid en verkrijgt zaligheid met behuJp van
waarachtige kennis.
Dit is de definitie van onwetendheid:
anityashuchiduhkhanatmsu nitysuchisukhatmkyatirvidhya
Yogasutra 2. 5
De eerste fase van onwetendheid is zich in deze
vergankelijke wereld te gedragen als ware zij eeuwig,
een gevoel van onsterfelijkheid te hebben over het
sterfelijk lichaam, te geloven dat het geschapen heelal
dat wij dagelijks beleven, in eeuwigheid zal
voortbestaan en niet zal vergaan of dat de deva’s
(heiligen of rechtschapen geleerden) door aile tijden
heen dezelfde lichamen blijven behouden door de macht
van yoga De tweede fuse van onwetendheid is de
onreine dingen als rein te beschouwen, bijvoorbeeld het
lichaam van de tegenovergestelde sekse, of valsheid,
diefstal, enzovoort. De derde fase is de dingen die
pijnlijk zijn als plezier brengend te beschouwen,
bijvoorbeeld zinnelijke lusten. De vierde fase is de nietgeestelijke
dingen als geestelijk te beschouwen. Deze
vier soorten verkeerde opvattingen zijn bekend onder de
naam onwetendheid.
Het tegenovergestelde van onwetendheid is kennis,
d.i. de niet-eeuwige dingen als niet-eeuwig, de eeuwige
als eeuwig, de oureine als onrein, de reine als rein, pijn
als pijn, plezier als plezier, niet-geestelijke als nietgeestelijke,
spiritueel-geestelijke als spiritueel-geestelijk
te kennen. veti yathavttvpdarthsvrup yaya sa vidhya
yya tatvsvrup na janati brmadnysmtrnytrishichnoti yayaa
savidhya Kennis bestaat erin iets precies zo te kennen
als het werkelijk is en onwetendheid bestaat erin iets
juist als het tegenovergestelde te kennen van hetgeen
het werkelijk is. Aktie en overgave worden
onwetendheid genoemd omdat zij uiterlijke en
innerlijke handelingen zijn, en geen kennis. Daarom is
in de bovenaangehaalde tekst gezegd dat niemand de
pijn van de dood kan overwinnen zonder spiritueelheilige
handelingen en overgave aan God. Dat wil
zeggen spiritueel-heilige handelingen, spiritueel-heilige
overgave en zuivere kennis leiden tot bevrijding en
onheilige handelingen zoals valsheid, onheilige
overgave zoals beeldenverering en verkeerde kennis
leiden tot gebondenheid. Niemand is zelfs niet voor een
moment vrij van enig actie, overgave en kennis.
Daarom is de enige manier om zaligheid te verkrijgen
het plegen van deugdvolle handelingen, bijvoorbeeld de
waarheid spreken en het vermijden van ondeugdelijke
handelingen zoals liegen.
Vraag: Wie kan geen zaligheid verkrijgen?
Antwoord: Degene die in gebondenheid is.
Vraag: Wie is in gebondenheid?
[172]
Antwoord: Degene die leeft m ondeugd en
onwetendheid.
Vraag: Zijn gebondenheid en bevrijding spontaan
ontstaan ofhebben zij een oorzaak?
Antwoord: Zij hebben een oonaak. Indien zij
spontaan ontstaan waren, zouden zij niet tot een eind
komen.
Vrnag:
na nirodho na chotptirn budho na cha sadhakah
na mumukshrn vee muktirikyesha pramarthta
Mandukya Up. (Gaaudapada Karika II.32)
De ziel -iitm. is God. Zij is daarom nooit onderhevig
aan verberging, noch aan geboorte, noch aan
gebondenheid. Zij doet niets. Zij verlangt geen
bevrijding en wordt ook niet bevrijd. Wanneer er geen
gebondenheid, in de echte betekenis van het woord
bestaat, hoe kan er dan bevrijding bestaan?
Antwoord: Deze verklaring van de Neo-vedantisten
is onjuist. De ziel is beperkt en kan opgesloten worden.
Zij neemt plaats in een licbaam, en dit is haar geboorte.
Zij valt in gebondenbeid door verplicbt te worden de
vruchten van haar goede of slechte handelingen te
ondergaan. Zij probeert wegen en middelen te
gebruiken om van de gebondenheid bevrijd te worden.
Zij verlangt van pijn afte zijn. Wanneer zij van pijn af
is, komt zij tot Gods realisatie en verkrijgt zij ook zaligheid.
Vraag: Deze zijn de functies van het lichaam en de
interne organen, niet van de ziel (atma). De ziel is vrij
van deugd of ondeugd. Hitte en koude enzovoort, zijn
functies van het lichaarn. Het zelf is niet vermengbaar.
Antwoord: Het lichaam en de interne organen
kunnen geen hitte en koude voelen. Hitte en koude
kunnen aileen gevoeld worden door een levend wezen –
mens of dier – die probeert hen aan te ralcen. De vitale
lucht kan ook geen honger of dorst voelen; honger en
dorst worden slechts gevoeld door degene die deze
vitale lucht bezit. De gedachten kunnen ook geen
vreugde of verdriet voelen. Vreugde en verdriet worden
door de ziel (atma) gevoeld via de gedachten. De ziel is
gelukkig of verdrietig door het opmerken van plezierige
en onplezierige dingen, geluiden, geuren, smaken,
hardheid, zachtheid enzovoort, via de uitwendige
zintuigen ogen, oren, neus, tong en huid; en ook via de
viervuldige interne organen: het gevoel, kennen, willen
en zelfbeschikken. Dezelfde ziel ontvangt de innerlijke
ervaringen en idealisme, vastberadenheid, geheugen,
zelfzuchtigheid enzovoort, en wordt geeerd of veracht
Zoals de persoon die een moord met het zwaard
begaat, gestraft wordt en niet het zwaard, ontvangt de
ziel die goede of slechte daden stelt, middels het
Iichaarn de zinnen, de interne organen of de vitale lucht,
plezier ofleed als de vrucht van deze daden. De ziel ziet
niet aileen toe bij het plegen van de daden, maar zij is
de dader en de plukker van de vruchten. Degene die
deze daden ziet, is God aileen die geen tweede naast
Zich heeft. De ziel die de daden stelt, wordt in hen
opgesloten en niet God de ziener.
Vraag: De ziel is de weerspiegeling van God. Zoals
het breken van een spiegel geen schade doet aan het
spiegelbeeld, bestaat de ziel, Gods spiegelbeeld zijnde,
zolang als de interne organen bestaan. Wanneer de
interne organen vemietigd zijn, komt de ziel vrij.
Antwoord: Oit is allemaal kinderpraat. Enkel een
belichaarnd voorwerp kan in een ander belichaarnd
voorwerp weerspiegeld worden. Het gezicht en de
spiegels zijn beide belichaarnde voorwerpen en staan
los van mekaar. Hun weerspiegeling is daarom
mogelijk. Gods weerspiegeling is om tweeerlei redenen
niet mogelijk ; ten eerste is God vormloos en tweede is
Hij aldoordringend.
[173]
Vraag: Maar de vorrnloze en doordringende iikaSa
(of luchtruim) werpt haar spiegelbeeld in diep helder
water. Evenzo valt Gods spiegelbeeld in een rein intern
orgaan. Daarom wordt het cidabhiisa of levensschaduw
genoemd
Antwoord: Oit is allemaal vals en kinderachtig.
AkBSa is onzichtbaar en niemand kan haar met de ogen
aanschouwen.
Vraag: Zien wij niet iets blauw en dof boven? Is dat
geen akasa
Antwoord: Neen.
Vraag: Wat is het dan?
Antwoord: Oit zijn de delen van stof, water en vuur,
gescheiden van mekaar gezien. Het blauw is van het
regenwater; het doffe is het stof dat uit de grond oprijst.
De weerspiegeling die wij in de spiegel of in het water
zien, is van deze dingen, en niet van de akasa..
Vraag: Akasa, ondeelbaar zijnde, noemen wij in de
praktijk met verschillende namen: ghatakasa (pot
gevuld met ruimte), mathakasa, megh akasa (regenruimte),
mahad akasa (grote ruimte). Evenzo wordt
Brahma (de absolute God) byars (Almachtige)
genoemd wanneer Hij als het heelal voorgesteld wordt,
en ziel wanneer Hij aIs het interne-orgaan voorgesteld
wordt. Wanneer de pot gevuld met ruimte en andere
beperkingen vernietigd worden, rest er slecht een grote
ruimte.
Antwoord: Ook dit is domme praat. Het Juchtruim
wordt nooit verdeeld of gesplitst. Zelfs in de praktijk
zeggen wij “Breng de stopfles”. Niemand zegt “Breng
de pot gevuld met ruimte”. Uw redenering is daarom
verkeerd.
Vraag: Zoals vis en andere waterdieren op de zee
drijven of vogels in de lucht vliegen, drijven aile interne
organen in de cidakasa Brahma. De interne organen zijn
zelf onzichtbaar, maar worden zichtbaar gemaakt door
het aldoordringend bestaan van God, zoals ijzer heet
gemaakt wordt door vuur. Zoals vogels, enzovoorl zich
bewegen terwijl het uitspansel zich niet beweegt,
bewegen de interne organen zich, maar beweegt God
zich niet. Het is niet verkeerd de ziel als God voor te
stellen op de bovengenoernde manier.
Antwoord: Deze voorsteelling van U is ook
onaanvaardbaar. Indien de aldoordringende God
ziehzelf manifesteerl als ziel in de interne-organ en,
blijven dan alwetendheid en andere eigensehappen van
hem daar of niet? Als U zegt dat alwetendheid niet daar
achterblijft op grond van de beperkingen, stellen wij
dan de vraag: Is God dekbaar en deelbaar of
ondeelbaar? Als U zegt ‘ondeelbaar’ wie kan dan een
seherm in Hem plaatsen? Indien er geen seherm in Hem
kan bestaan, dan kan dat ook niet in de alwetendheid.
Indien U zegt dat God Zijn aard vergeet en met de
interne organen sehijnt te bewegen, alhoewel hij
eigenlijk onbeweeglijk is, dan zal de volgende toestand
ontstaan: Indien God niet beweegt maar het intern
orgaan beweegt, dan zal dat deel van God waarnaar het
intern orgaan zieh beweegt, in onwetendheid komen te
verkeren en zal dat deel waarvan het intern orgaan zieh
afwendt, intelligent, rein en bevrijd blijven. Op deze
manier zouden de interne organen steeds de God van
het heelal blijven bezoedelen en zouden gebondenheid
en bevrijding elk moment voorkomen. In geval Uw
theorie waar was, zou de funetie van het geheugen
onmogelijk zijn geweest omdat de God, die opgemerkt
zou hebben, zou versehillen van de God die herinnert.
Daarom zijn God en de zielen versehillende dingen. Zij
kunnen nooit een zijn.
Vraag: Dit alles is slechts voorstelling. Voostelling
betekent zieh iets vooIlltellen als een ander. Wij stellen
[174]
ons de wereld en wereldlijke zaken voor als God,
teneinde de leerling behulpzaam te zinj. In
werkelijkheid is dit alles God.
Contra-vraag
: Wie is de vooIllteller?
Contra-antwoord: De ziel.
Contra-vraag: Wat bedoelt U met ziel?
Contra-antwoord: Het intelligent wezen dat geleid
wordt door het intern orgaan.
Contra-vraag: Is dit door het intern orgaan geleide
wezen God of iets anders?
Contra-antwoord: God.
Contra-vraag: Is het dan God zelf die het heelal
valselijk als zichzelfvoorstelde?
Contra-antwoord: Het kan God zelf zijn geweest.
Wat hindert dat?
Contra-vraag: Is degene die valse voorstellingen
maakt, niet vals?
Contra-antwoord: Neen. Vals is slechts datgene dat
door de mond geuit wordt of in de gedachten leeft.
Contra-vraag: als God vals denkt en valselijk met de
mond spreekt, is Hij dan niet vals?
Contra-antwoord: Misschien. Maar dat ondersteunt
dan onze zienswijze.
Antwoord: O gij valse Vedantisten, U hebt de
rechtgeaarde, waarachtig verlangde en waarachtig
bevonden God als vals bestempeld. Is dat niet het
gevolg van Uw degeneratie? In welke Upanisad, Sutra
of Veda staat het geschreven dat God een valse denker
of valse spreker is? Uw verklaring staat gelijk aan
straffen van de politie door de dief. De natuurlijke gang
van de zaken is dat de dief door de politie gestraft
wordt, en niet omgekeerd U zijt zelf valse denkers en
valse sprekers, maar U projecteert Uw vals denken en
vals spreken op God. Indien God een valse denker,
valse spreker en valsheid-bedrijver was, zou het geheel
van de onbeperkte God hetzelfde zijn, daar Hij
ondeelbaar en onveranderlijk is. In feite is God
rechtgeaard, waarachtig denkend, waarheid sprekend en
waarachtig handelend AI deze gebreken zijn de Uwe,
en niet die van God Wat U kennis noemt, is
onwetendheid. Uw voorstelling is ook verkeerd. U is
geen God, maar beschouwt Uzelf als God. En U
beschouwt God als de ziel. Wat is dit aIs het geen valse
kennis of onwetendheid is? Degene die aldoordringend
is, kan niet geleid, onwetend of verbannen zijn. Het is
de beperkte ziel die onwetend, geleid en gelokaliseerd
is. De overa! aanwezige en alwetende God kan dat niet
zijn.
Nu zullen wij het hebben over bevrijding en
gebondenheid.
Vraag: Wat is bevrijding?
Antwoord: munchnti pruthbhvnti jana yasya sa muktih
bevrijding betekent los komen.
Vraag: Los komen van wat?
Antwoord: Van dat waarvan aile zielen bevrijd
wensen te worden.
Vraag: Waarvan wensen zij bevrijd te worden?
[175]
Antwoord: Van datgene waarvan het nodig is dat zij
bevrijd worden.
Vraag: Waarvan is het nodig dat zij bevrijd worden?
Antwoord: Van leed.
Vraag: Wat krijgen zij en waar wonen zij nadat ze
van leed bevrijd zijn?
Antwoord: Zij verkrijgen geluk en leven in God.
Vraag: Wat veroorzaakt bevrijding en wat
gebondenheid?
Antwoord: Bevrijding is het resultaat van het
volgende: gehoorzaamheid aan de wetten van God;
vermijden van ondeugden, onwetendheid, slecht
gezelscbap, slecht gezelschap en slechte gewoonten;
waarachtigheid, weldadigheid, opvoeding, onpartijdige
rechtspraak, bevordering van rechtvaardigheid; Gods
verering d.i. erkentelijkheid, gebed en realisatie volgens
de bovenaangehaalde methoden, het beoefenen van
Yoga, studie, venneerdering van kennis langs wettige
wegen; gebruik maken van de meest gescbikte
middelen; alles dat gedaan moet worden, op een
onpartijdige, juiste en rechtvaardige manier doen. Een
gedrag tegenovergesteld aan het bovenaangehaalde en
ongehoorz.aamheid aan Gods wetten leiden naar
gebondenheid.
Vraag: Vindt verval van de ziel plaats bij bevrijding
ofblijft de ziel apart bestaan?
Antwoord: Het blijft bestaan.
Vraag: Waar woont zij?
Antwoord: In God.
Vraag: Waar is God? Blijft de bevrijde ziel op een
plaats ofwandelt zij overal vrij rond?
Antwoord: God is overal in een vo1maakte toestand
De bevrijde ziel wandelt vrij rond in kennis, geluk en
onatbankelijkheid. Er bestaat niets om haar bewegingen
te beknotten.
Vraag: Bezit de bevrijde ziel een lichaarn?
Antwoord: Neen.
Vraag: Hoe geniet zij dan van plezier en geluk?
Antwoord: In feite behoudt zij al haar natuurlijke
eigenschappen en natuurlijke vennogens zoals
waarachtige opvatting enzovoort, maar houdt het
verband met het lichaarn niet, zoals:
shruvan shrot bhavti, sprshyan tatvgbhvti, pshyan chakshurbhvti,
rasyan rasna bhavti jighran gharan bhavti, manvano mano
bhavti, bhodhyan budhirbhvti chetyshichtambhvtyahkurvano hankaro
bhavati.                                                                                       Satapatha kanda 14
Bij de gelllkzaligheid blijven het lichaarn en de
lichamelijke zintnigen niet bij de ziel, maar haar
natuurlijke en reine vennogens blijven in stand. Bij
gelukzaligheid neemt de ziel door haar eigen vennogens
de vorm van het oor aan wanneer zij wenst te horen, van
de hnid wanneer zij wenst te voelen, van de neus
wanneer zij wenst te rniken, van de gedachten wanneer
zij wenst te denken, van bet intellect wanneer zij wenst
te onderscbeiden of vastberaden wil zijn, van bet
gebeugen wanneer zij zicb wenst te berinneren, van bet
innerlijk zelf wanneer zij zicbzelf wil realiseren. In die
staat is baar licbaam slecbts bet denk-licbaam. Zoals zij
in gebonden zijn de steun van bet licbaam en de
zintuigen zoekt, geniet de ziel in bevrijding van de
zegeningen rniddeIs baar eigen innerlijke kracbt.
Vraag: Hoeveel kracbten beeft de ziel, en van welke
aard?
[176]
Antwoord: Hoofdzakelijk is bet een. Maar aIs zij
verder geanalyseerd wordt, zijn aI de kracbten van de
ziel vier-en-twintig: sterkte; energie; aantrekking;
suggestie; beweging; afscbuw; onderscbeiding;
activiteit; moed; gebeugen; vastberadenheid; verlangen;
liefbebben; baat; vereniging; scbeiding; anaIytiscb
vermogen; syntbetiscb vermogen; boren; voelen; zien;
smaken; rniken; kennis. Met deze kracbten geniet de
ziel ook geluk in bevrijding.
Indien de ziel een beeindiging in bevrijding bad
ondergaan, wie zou dan overgebleven zijn om bet geluk
daar te smaken? Degenen die denken dat de nihilisatie
van de ziel baar bevrijding is, zijn zeer dwaas. De
bevrijding van de ziel bestaat uit baar bevrijding van
leed en gelukkig leven in de zegenrijke,
aldoordringende en onbeperkte God. Zie bet volgende
citaat uit de Vedanta Sarirakasutra.
abav badrirah hovam                        Vedanta IV.4,10
BiIdari, de vader van Vyilsa, gelooft in bet bestaan
van de ziel en met baar dat van de gedacbten bij de
bevrijding. Dit betekent dat volgens PariiSara de ziel en
de gedacbten niet tot niet vergaan. Evenzo:                                                              bhav jeeminirvikalpamnanat.               Vedanta IV.4,11
Jaimini gtelooft ook in het bestaan van de gedachten
(mana) van de bevrijde persoon, niet in het ontbreken
ervan.
dadshahvdubhyvidh badraynotah  Vedanta IV. 4, 12
ZoaIs DviidaSaha 172 (of ‘twaalf dagen lang yajiia’s
organiseren’) gelooft Vyiisa in hun bestaan en ook in
hun niet-bestaan bij de bevrijding, d.w.z. de reine
hoedanigheden van de ziel (aims) blijven bestaan en
onreinheid, zondigheid, leed, onwetendheid, enzovoort
blijven met bestaan.
yada panchavtishante gayanani mansa sah
budhisch na vichestchate tamahuh parma gatim
Katha Up. II. 6, 10
De hoogste vorm van bevrijding is die waarbij het
reine intellect en de vijf zinnen overblijven, en het
onderscheidingsvermogen zeker is.
Ya atma aphtpapma vijro vimutyurvshoko
vijighatsopipasah satyakamah satyasankalpah sonvestvyah
sa vijigyasitvyah srvasch lokanapnoti sarvasch
kaman yastmatmanmnuvidh vijanatiti
ChiIndogya Up. VIII. 7, 1.
sa va eash eaten deeven chakshusa manseetan kaman pasyan
ramte ya ete brahmaloke ta va ata deva atmanmupaste
tasmatesha sarve cha loka attah sarve cha kamah sa sarvasch lokanaproti srvasch kaman yastmatmanmnuvidh
vijanati
Chandogya Up. VIII. 12,5,6
madhvan martya va eid sharirmat mrutuna tadsyamrtsya
sharirsyatmnodhisthanmato vee sashrirh priyapriyabhya na vee
sarirsya stah vriyavriyyorphtirstyshrir vav sant na                                                     priyaprye sprushtah
Chandogya Up.VIII. 12. 1
[177]
Wij moeten zoeken en verlangen die God te
kennen die vrij is van aIle zonden, ouderdom, dood,
verdriet, honger en dorst, en wiens wensen en gedachten
allen waarachtig zijn. De ziel die probeert de middelen
voor haar bevrijding te vinden en haar innerlijk zelf te
reinigen door Gods realisatie, overwint de wereld en
ziet aI haar wensen ten volle in vervulling gaan.
Die bevrijde ziel wandelt rond en ziet haar
wensen in vervulling gaan door heilig inzicht en reine
gedachten. Geleerde zieners die de zaligheid verkrijgen,
smaken de zegen van rechtvaardigheid door gevestigd
te zijn in de wereld van God, d.w.z. in Zijn heilige
nabijheid, en door Hem te aanbidden die in allen is.
Daarbij hebben zij toegang tot aile werelden en aile
verlangens. Dat betekent dat zij welke wereld of welk
ding zij ook verlangen, verkrijgen door eenvoudige
toewijding. Deze bevrijde zielen verlaten hun vaste
lichamen en wandelen middels hun denk-lichamen door
de ruimte tot God. De belichaamde zielen kunnen niet
bevrijd zijn van het leed van de wereld.
ZoaIs Prajapati sprak tot Indra: “O hoogst
geeerde Almachtige van overvloed, dit vast lichaam is
sterfelijk. Het ligl in de mond van de dood gelijk een
geit in de bek van een leeuw. Dit lichaam is de
verblijfplaats van de onsterfelijke en onbelichaamde
ziel. Het is daarom dat de ziel aItijd in de greep van
vreugde en verdriet is, omdat het werelds plezier van de
belichaamde ziel onverwachts ten einde koml. Maar de
lichaamloze bevrijde ziel leeft in God. Werelds plezier
ofleed raken haar niet. Zij leeft aItijd gelnkkig.”
Vraag: Komt de ziel terug in de beroering van
geboorte en dood na zaligheid verkregen te hebben of
niet? Want,
na cha punravrtete na cha punravrtat eiti
Chandogya Up. VIII. 15,1
anavrtih shabdadnavrtih shabdat
Sariraka Sutra IV. 4, 22
yad gatva na nivrtnte tddam pram mam
Bhagavadgita XV. 6
Al deze passages tonen aan dat zaligheid die
bevrijding is, waarvan er geen terugkeer in de wereld
mogelijk is.
Antwoord: Dit is niet joist De Veda’s spreken deze
zienswijze tegen.
kasya nuna katmsyarmtana manamhe charu devsya nam
ko no mahaa aditye punrdat ptar cha durshe matr cha  1
agnerva prthmsyamurtana manamhe charu devsya nam
sa no mha aditye punrdat pitra cha drushe matra cha  2
Rigveda I. 24.1,2
idanimiv srvtra natyantochedh  3          Sankhyasutra I. 159
Vraag: I. Wiens naam moeten wij aIs verheven
beschouwen? Wie is dat wezen dat in onvergankelijke
voorwerpen bestaat en daar schijnt? Wie geeft ons
geboorte in deze wereld en toegang tot moeder en
vader, bij de beeindiging van het genot van zaligheid?
Antwoord: 2. Laat ons de naam kennen van het
zelfomgevende, beginjoze, vrije opperwezen dat ons, na
het genot van het geluk van zaligheid, wederom leven
schenkt op deze aarde door geboorte middels het
samenkomen van moeder en vader, en dat ons de ouders
doet zien. Die God is de besIisser over zaligheid en
Almachtige over allen.
3. Zoals er nu verhannen en hevrijde zielen hestaan,
blijven zij altijd hestaan. Er hestaat geen absolute
vernietiging van gebonden zijn of gelukzaligheid, maar
[178]
tach zullen gebondenheid en hevrijding niet altijd
blijven hestaan.
Vraag.                                                                                                                                tadtyntvimokshopvrgah          Nyayasutra  I.1,22                                                                                    dhukhjnmprvrtidoshmithyagyananamutrotrapaye                                                                                tadantrapayadpvrgah Nyayasutra I.1,2
Zaligheid is de naam van absolute nihilisatie van
pijn. Dit wordt verkregen door het opeenvolgend
verwijderen van onwetendheid of dornheid, gebreken
zoals hebzucht, neiging tot ondeugdelijke verlangens,
geboorte en pijn. Deze zaligheid blijft altijd hestaan.
Antwoord: Het woord atyanfa hetekent niet
noodzakelijk ‘absoluut’. Hier hetekent het ‘zeer veeI’,
bijvoorheeld wanneer wij zeggen: “remand is hoogst
ongelukkig of onheperkt gelukkig” (atyant dukhmtyant suka chasya vrtete) hedoelen wij slechts ‘zeer’.
Vraag: Hoe lang blijft de ziel, die na de hevrijding
wedergeboren is, in die staat?
Antwoord: te brhmaloke ha prantkale pramrutat
primuchynti sarve   Mundaka Up. III.2,6
De hevrijde zielen genieten na de hevrijding het geluk
in God, en bij de heeindiging van de grate cyclus (mahii
kalpa) verlaten zij dat geluk, en komen opnieuw in de
wereld.
De berekening hiervan is als voigt: een caturyugi
bestaat uit 4.320.000 jaren. Twee duizend van zulke
perioden vonnen een (beilige) dag en nacht; dertig van
zulke dagen en nachten vonnen een heilige maand.
Twaalf van zulke maanden vormen een heiJig jaar en
honderd van zulke jaren vonnen een paranta-kala.
Werkt dit uit
Dit is de duur van het ondergaan van
gelukzaligheid.
Vraag: AI de andere scbrijvers en de wereld geloven
dat de gelukzaligheid die conditie is, waama de ziel niet
meer terugkomt in de wereld, en niet meer in de cyclus
van de geboorte en dood komt.
Antwoord: Deze zienswijze kan nooit waar zijn. Ten
eerste, wanneer de kracht van de ziel, haar rniddelen
zoals het lichaarn en organen beperkt zijn, hoe kunnen
haar vruchten van gelukzaligheid eeuwig zijn? Ten
tweede, de ziel heeft niet de eeuwige capaciteit, karma
en rniddelen, om de eeuwige gelukzaligheid te genieten.
Daarom kan ze eeuwig geluk niet ondergaan. Wiens
rniddelen beperkt zijn, kunnen hun vruchten ook nooit
eeuwig zijn. En indien geen enkele ziel van de
gelukzaligheid terugkomt, dan dient de wereld leeg te
worden zonder de zielen.
Vraag: God· schept weer evenveel zielen als die
bevrijd zijn, en plaatst hen weer in de wereld. Hieruit
voigt dat de zielen niet vast bestaand zijn.
Antwoord: Indien het zo was, zou de ziel
vergankelijk zijn. Hetgeen geboren is, moet sterven.
Volgens Uw stelling zouden de bevrijde zielen eens
sterven en zou Uw bevrijding een einde kunnen hebben.
Verder zou de plaats van bevrijding op een gegeven
ogenblik te vol worden, als er geen terugkeer van de
bevrijding zou bestaan. Er zou dan import zonder export
bestaan en de bevolking zou zich dan in eeuwigheid
vermenigvuldigen. Er is geen smaken van geluk
mogelijk zonder haar tegenovergestelde, het
[179]
ondergaan van pijn. Geen zoetheid zonder bitterheid en
geen bitterheid zonder zoetheid Beiden worden door
hun contrast onderscheiden. remand kan niet zo
genieten van een zoet voorwerp door haar constant te
proeven dan wanneer hij aile soort smaken proeft, en
die vergelijkt. Indien God onbeperkte beloning zou
geven voor beperkte handelingen, zou zijn
rechtvaardigheid schade lijden. Het is de gewoonte van
de wijzen slechts zoveellast op iemand te laden als hij
dragen kan. Indien U 400 kilo plaatst op het hoofd van
iemand die slechts 40 kilo kan dragen, is Uw handeling
te veroordelen.
Evenzo zou het niet juist van God zijn een
onbeperkte lading geluk te plaatsen op de ziel, wiens
krachten beperkt zijn. Indien God steeds weer nieuwe
zielen moest scheppen, zou op een zekere dag het
materiaal waarmee de zielen gemaakt worden, uitgeput
raken. Hoe groot ook een schat moge zijn, is zij
gedoemd uitgeput te raken indien er steeds uitgegeven
wordt en niets binnenkomt. Daarom is het enige juiste
tot bevrijding te komen, en dan vandaar terng te keren.
Verlciest een mens levenslange opsluiting of de
doodstraf hoven tijdelijke opsluiting? Indien er geen
terugkeer bestaat, verschilt het aileen maar hierin met
levenslange opsluiting dat men daar niet hoeft te
werken. In God vervat worden staat gelijk aan
verdrinken in de oceaan.
Vraag: loals God altijd vrij en uiterst gelukIcig is, zal
de (bevrijde) ziel altijd vrij en gelukIcig zijn. Er bestaat
hierin geen onredelijkheid.
Antwoord: God is onbeperkt in vermogen, kwaliteit,
activiteit en aard, en Hij kan daarom nooit aan
onwetendheid of pijn onderhevig zijn. Maar zelfs na
bevrijding blijft de ziel, alhoewel rein, beperkte kennis,
beperkte eigenschappen, beperkte activiteiten en
beperkte temperamenten behouden. Zij kan niet
onbeperkt zijn als God.
Vraag: Wanneer dit het geval is, dan is ook de
zaligheid zoals geboorte en dood. Het is dan nodeloos er
naar te streven.
Antwoord: Zaligheid is niet zoaIs geboorte en dood.
Het is geen Ideinigheid om in geluk Ie leven en geheel
vrij van pijn Ie zijn voor zuIk een lange tijd, gedurende
het welk er zes-en-dertig duizend scheppingen en
beeindigingen plaatsvinden. U eet vandaag in het volle
besef dat U morgen weer honger zult hebben. Waarom
streeft U dan naar voedsel? AIs het nodig is te streven
voor het bevredigen van honger en dorsI, voor weinig
geld, koninkrijken (of republieken), eer, vrouw,
kinderen, enzovoort waarom dan niet voor zaligheid?
Zoals de dood onvermijdelijk is en wij toch streven naar
lang leven, is het evenzo essentieel Ie streven naar
bevrijding alhoewel zij noodzakelijk is.
Vraag: Wat zijn de wegen om te komen tot
bevrijding?
Antwoord: Sommige wegen zijn reeds genoemd,
maar wij noemen hier in het bijzonder de volgende:
Iernand die bevrijding zoekt, moet eerst onthechting van
het leven hebben bereikt, namelijk het opgeven van
valsheid en andere slechte gewoonten, daar hun vrucht
leed is, en waarheidszin en andere goede gewoonten
aannemen, daar hun vrucht geluk is. Wie dan ook leed
wenst Ie voorkomen en zich van geluk te verzekeren,
moet onrechtvaardigheid vermijden en rechtvaardigheid
aannemen. Zondigheid is de wortel van leed en
rechtvaardigheid is de wortel van geluk.
Viervoudige middelen. Eersle middel. Door in
contact Ie staan met rechtvaardige personen kan iemand
onderscheid maken tussen wat waarheid is en wat
onwaarheid, wat goed is en wat verkeerd, wat gedaan
moet worden en wat niet. Men moet het onderscheid
maken tossen de ziel en het lichaam. Het is essentieel de
vijfbelicbamingen (koSa) van de ziel te kennen:
[180]
I. Annamaya of voedsel- belichaming, d w.z. bet
lichaam van vel tot been. 2. Prapamaya of luchtbelichaming,
belichaming, bestaande uit prana (inademing), apana
(nitademing), samiina (centrale adem) die in de navel
gelegen is en voeding zendt naar aile delen van het
lichaam, udana (in de keel) welke voedsel en drank
opneemt en energie vormt, en tenslotte vyana
(spierenadem), welke het lichaam kracht geeft en werk
stimuleert. 3. Manomaya of mentale belicbaming
bestaande nit gedacbten, het innerlijk zelf en de vijf
activiteit-organen tong, voeten, handen, afscheidendeen
geslachts-organen. 4. Vijnanamaya of intellectuele
belichaming bestaande nit opmerking, geest, wil,
gehoor, gevoel, gezicht, smaak, reuk en andere kennisorganen.
5. Anandamaya of aetherische belichaming
bestaande uit oermaterie als basis en waardoor de ziel
verschillende graden van geluk ervaart zoals lief de,
plezier, minder geluk en meer geluk.
Dit zijn de vijf belichamingen (koja) waarmee de
ziel aile soorten activiteiten, toewijding, en kennis
opdoende functies verricht.
Er bestaan vier staten van de ziel, nl. de wakende
(jagrat), de dromende (svapna), de diepsluimerende
(susupti) staat en de vierde staat (turiya, van verbinding
met het Opperwezen).
De ziel heeft drie lichamen: I. Het uiterlijk zichtbaar
lichaam (sthulsharir-sthulasarira). 2. Bet subtiele lichaam
(shukshamsharir-suksmasarira) bestaande uit vijf aderns, vijf
zintuigen, vijf fijne elementen, de gedachten en het
intellect, tezamen 17 factoren. Het subtiele lichaam
blijft met de ziel bij geboorte en dood. Dit subtiele
lichaam bestaat uit twee soorten, Un fysiek, gemaakt uit
de vijf fijne elementen, en het tweede natuurlijk, d.i. bestaande
uit de eigen aard van de ziel. Dit tweede, nielfysieke
lichaam blijft met de ziel zelfs bij de bevrijding,
en het is met dit lichaam dat de ziel de zegen van
zaligheid smaakt. 3. Het wortellichaam (karansharira)
in welk de diepe slaap plaats vindt Dit
lichaam, een uittreksel van de oermaterie, is
aldoordringend en aUe zielen bezitten het
Men dient duidelijk te begrijpen dat de ziel
gescheiden wordt van aUe staten en belichamingen
wanneer de dood plaats vindt, men zegt dan ‘de ziel is
heengegaan’. Deze zelfde ziel is de kranchtgevende,
onderhoudende, ziende, doonde en genietende. Dom is
degene die beweert dat de ziel niet de daadsteller en de
genieter is. Als er geen ziel is, kunnen aile dingen van
niets genieten noch iets doon. Ben ding is ongetwijfeld
juist. Het is middels de organen van deze dingen dat de
ziel goede of slechte daden verricht, plezier heeft of pijn
lijdt.
Wanneer de zintuigen aan de objecten zijn
toegevoogd en gedachten aan de zintuigen en de ziel,
die met deze gedachten verbonden is, de vitale luchten
drijft tot het stellen van goode of slechte daden, is de
ziel uiterlijk zichtbaar. Op dat moment ontstaan er
gelnk, moed, onbevreesheid alsook vrees, aarzeling en
schuwheid voor slechte daden. Dit is allemaai een les
van de in ons verblijvende God. Wie dan ook deze les
voigt, verkrijgt de zegen van zaligheid. Degene die hier
tegen handelt, lijdt van gebonden zijn.
Tweede middel: vaimgya. Wanneer U door
viveka (onderscheidingsvennogen) is te weten gekomen
wat waarheid is en wat niet-waarheid, zult U zich
toeleggen op het aannemen van de waarheid en
verwerpen van niet-waarheid. U zult dan, vanaf de
aarde tot God, grondig aile kwaliteiten, functies en de
aard van elk ding gekend hebben en U zult zich
bezighouden met het gehoorzamen van de welten van
God en HemlHaarlHet aanbidden. U zult niets dat
tegenovergesteld is doen. U zult het beste gebruik
maken van aIIes. Dit aIIes is vairagya.
Het derde middel: (satkasampatti) de zesvoudige
handelswijze die bestaat nit zes elementen: 1. sama of
keren van het zelf en de interne organen naar
deugdvolle daden door hen van verzoeking af te
wenden; 2. dama of de zintuigen (oor, enzovoort) en het
Iicbaarn zo onder controle hebben dat zij van kwade
daden en zinnelijke lusten afblijven en zich slechts met
(181)
goede daden bezighouden; 3. uparati of haat voor aile
kwaaddoeners; titiksa of vasthouden aan de wegen van
gelukzaligheid door hoven aile leed en plezier van het
leven nit te groeien, ongeacht of men veroordeeld of
gekleineerd wordt of aIs er winst of verlies voorkomt; 5.
Sraddhii of sterk geloof in de Veda’s en de vedische
geschriften en in de leringen van geleerde en rechtvaardige
leraren; 6. samiidhiina of evenwicht van gedachten.
Het vierde middel: het verlangen naar
gelukzaligheid (mumuksutva). Zoals een hongerig mens
van niets anders dan voedsel houdt en een dorstig mens
van niets anders dan water, moet er een brandend
verlangen bestaan naar gelukzaligheid. Wanneer
iemand deze vier middelen heeft nitgeput, dan pas is hij
een kandidaat die in aanmerking komt voor
Naast deze vier middelen zijn er vier snubhsnda ‘s of
voorwaarden voor gelukzaligheid:
Een, adhikari, in aanmerking komen’ voor
gelukzaligheid, zoals hierboven werd omschreven.
Twee, sambhanda of het verband tussen het onderwerp
gelukzaligheid en de vedische geschriften, die over dit
onderwerp handelen. Dit moet men goed begrijpen.
Drie, visayi of reaIisatie van Brahma, die het onderwerp
van aile geschriften is. Vier, prayojsns of het doel, d.i.
verwijdering van aile pijn en verkrijging van de hoogste
zegen; de zegen van zaligheid.
Daama komt Sravana catustaya (of de vier dingen,
die beginnen met ‘horen’). Een, horen: wanneer een
leraar onderwijst, moet de leerling zeer aandachtig naar
hem luisteren. Daar de spiritueel-geestelijke wetenschap
zeer moeilijk is, behoeft zij nauwgezette oplettendheid.
Twee, (manana) denken-bezinnen-. AI wat gehoord
is, moet men in eenzaambeid overdenken en indien er
enig twijfel bestaat, moet men erop terugkomen.
Drie, (nididhyasana) overtuiging: wanneer het horen
en denken aile twijfel hebben opgeheven, dan moet het
gehele onderwerp bezien worden door de gehele
aandacht er aan te wijden, d.w.z. hetgeen wij gehoord
en overdacht hebben, is aIles zoals het wezen moet.
Vier, (saksatkara) schouwen of directe intuitie,
d.w.z. het duidelijk begrijpen van de waarde,
kwaliteiten en karaktertrekken van het onderwerp dat
onder handen is.
Een zoeker moet aile duistere hoedanigheden
zoals boosheid, onzedelijkheid, enzovoort laten varen,
alsook al de verstorende hoedanigheden zoals jaloezie,
vijandigheid, hartstocht, trots, enzovoort. Hij moet
verheven hoedanigheden zoal. harmonie, reinbeid,
geleerdheid, bedachtzaamheid enzovoort aannemen.
Harmonie van de gedachten eist de volgende
voorzorgsmaatregelen: (maitri) vriendschap met
degenen die gelukkig zijn, (karuna) medelijden voor
degenen die ongelukkig zijn, (mudita) plezier bij het
zien van de rechtgeaarden, (upeksa) onverschilligheid
tegenover de onrechtvaardigen, d.i. geen voorkeur of
afkeer. De zoeker moet tenminste twee uren per dag
wijden aan meditatie, teneinde zijn innerlijk zelf te
lrunnen volgen. Laat ons begrijpen dat wij wezens zijn
met een geweten. Daarom verkrijgen wij kennis en
lrunnen wij onze gedachten zien. Wij weten wanneer
onze gedachten kahn zijn, wanneer zij verstoord zijn,
wanneer gelukkig en wanneer ellendig (verdrietig). Wij
kennen onze zintuigen en vitale luchten, wij herinneren
ons de opgedane ervaringen, wij lrunnen tegeJijkertijd
vele dingen leren en hen onthouden. En toch zijn wij
gescheiden van het kennis-apparatuur. AIs wij niet er
van gescheiden waren, zouden wij niet vrij lrunnen zijn
in gedachten, en kennis behouden.
avidhyasmitaragdeshabhiniveshah panch kleshah
Yogasastra Pada 2, sutra 3
A vidya of onwetendheid hebben wij reeds genoemd;
asmitii of ons intellect met ons zelf niet verwarren; raga
of gehechtheid aan plezier; dvesa of afschuw voor pijn;
abhinivesa of schrik voor de dood en verlangen aan het
Iichaam te blijven kleven, en het nooit te verlaten. Dit
zijn de vijf negatieve houdingen die men moet afbreken,
[182]
om door kennis ontstaan uit yoga tot Gods realisatie te
komen en het geluk van bevrijding te smaken.
Vraag: Het soort bevrijding dat U noemt, wordt door
niemand anders gepredikt. De bevrijding van de jains
bestaat uit het gaan naar moksa-sila (de plaats van
bevrijding) en sivapura (de genadige stad), en claar in
vrede te verbjijven. De christelijke zaligheid betekent
gaan naar de vierde hemel waar er huwelijk, muziek,
kleding en plezier bestaan. De Vamamargi’ s (linksgeorienteerden)
gaan naar snpura. De Saiva’s gaan naar
kailasa. De Vaisnava’s naar vaikuntha. De Gosains van
gokuJ zijn gericht op goloka (koeienland). Zij geloven
allen dat de zaligheid bestaat uit het gaan naar deze
plaatsen en het genieten van mooie vrouwen, voedsel,
drank, kleding, enzovoort. De bevrijding van de
Pauranika’s bestaat uit vijf soorten: (salokya) op
dezelfde plaats met God wonen; (sarupya) als een
jongere broer met God samenleven; (sarupya) van
hetzelfde soort zijn als het voorwerp dat wij aanbidden;
(samipya) als een knecht voor God zorgen, en dichtbij
Hem/Haar/Het leven; (sayujya) zich met God
samensmelten. Oit zijn de vier soorten bevrijding. In
God opgelost worden is de zaligheid van de
Vedantisten.
Antwoord: Wij zullen de bevrijding van de jains in
het twaalfde, die van christenen in het dertiende, en van
de islam in het veertiende hoofdstuk behandelen. Het
Sripura van de Vilmamiirgl’s, waar zij mooie vrouwen
gelijk, vlees, dranken, spijzen, dansen,
muziek en andere vermakelijkbeden krijgen, is Diets
beter dan deze wereld. Hetzelfde is het geval met
degenen die, naar het gebruik van Mahiideva en Visnu
er van houden dames gelijk Parvati en Laksmi te
zoeken, en leven als de rniljonairs van deze wereld. Het
enige speciale dat hierbij genoemd wordt, is dat er geen
ziekten zullen bestaan, en zij altijd jeugdig zullen
blijven. Oit is allemaal vals. Verslaafdheid moet tot
ziekte leiden, en ziekte tot zwakte. Aan de Pauranika’s
kunnen wij vertellen dat hun vier soorten bevrijding
reeds door insecten, wormen, dieren, enzovoort genoten
worden, zonder enig moeite (salokya). Alle plaatsen
waar zij wonen, zijn van God en daarom wonen zij op
dezelfde plaats met God (samipya). De ziel, lager dan
God en een kenbaar begrip zijnde, is gelijk Zijn jongere
broer (saoujya), elke ziel is dichtbij God daar Hij
aldoordringend is (sanujya). Daar God overa! is zijn de
zielen, om het zo te zeggen, samengesmolten met God
(sayujya).
Dit is geen bevrijding maar gebondheid, daar deze
mensen geloven dat sivapura, moksa-sila, de vierde
hemel, de zevende hemel, snpura, kailasa, vaikuntha en
goloka speciale lokaliteiten zijn. Daar vandaan gaan zou
verstoken blijven van bevrijding betekenen. Zij zullen
dus daar verbannen zijn. De ware zaligheid is vrijheid
rond te wandelen, zonder enig obstakel. Geen vrees,
geen aarzeling, geen pijn.
Tegen de atheisten en anderen die zeggen dat de
oplossing van het lichaarn, na de dood, in verschillende
originele elementen de enige bevrijding is (en dat er
geen leven na de dood bestaat), kunnen wij verldaren
dat zulk een bevrijding uit zicbzelf verkregen wordt
door honden, ezels, enzovoort.
Schepping betekent geboorte en beeindiging betekent
dood.
Vraag; Bestaat er ten geboorte (ieven) of velen?
[183]
Antwoord; Velen.
Vraag; Indien er vele geboorten bestaan, waarom
herinnert een mens zich zijn vorig leven en dood dan
niet?
Antwoord; De kennis van de ziel is beperkt. Zij kan
niet in de drie tijden zien. Daarom kan zij zich de
voorbijgegane ervaringen niet herinneren. Verder
kunnen de gedachten van de mens niet meer dan ten
gewaarwording tegelijkertijd hebben. Als wij even de
ervaringen van het vorig leven opzij laten, kunnen wij
ons afvragen waarom een mens zich niet eens al de
gebeurtenissen van dit leven herinnert, zoals zijn komst
in de schoot van zijn moeder, de ontwikkeling van zijn
lichaam, geboorte en miljarden andere gebeurtenissen
voor zijn vijfde levensjaar. Waarom herinnert de ziel, na
in diepe slaap te zijn gevallen, zich de ervaringen in
wakende en dromende staat opgedaan Diet meer?
Indien U gevraagd zou worden wat U twaalf jaar
geleden op de negende dag van de vijfde maand deed
om 10 uur, in welke richting Uw mond, handen, oren,
ogen en lichaaro waren en welke ideeen er toen in Uw
gedachten leefden, zult U hierop Diet kunnen
antwoorden. Als in dit lichaaro reeds het vergeten plaats
vindt, is Uw bezwaar tegen het Diet herinoeren van het
vorig leven belachelijk.
Het is een kwestie van troost dat een mens zich zijn
vorig leven Diet herinoert, anders zou de pijnlijke
herinoering van voorbijgegaan leed een einde aan zijn
leven gemaakt hebben. Als iemand zijn verleden of
toekomstig leven wenst te kennen, kan hij dat Diet
omdat de kennis en de aard van de ziel beperkt zijn. Dit
is aileen aan God bekend, en Diet aan de ziel.
Vraag: Als de ziel zich haar verleden Diet herinoert,
maar God baar straft, kan zij Diet hervormd worden. Zij
kan zichzelf aIleen dan van zonden redden wanneer zij
weet dat zij zulke en zulke daden in het verleden beeft
gesteld, en zo of zo een straf daarvoor heeft gehad.
Antwoord: Hoeveel soorten kennis gelooft U dat er
bestaan?
Vraag: Acht soorten, d.i. opmerking, voorstelling,
enzovoort.
Antwoord: Waarom stelt U zich dan Diet het vorig
leven voor nit plezier en leed, zoaIs koniokrijken (en
ook republieken), geld, intellect, geleerdheid, armoede,
dwaasheid, onwetendheid, enzovoort welke U ziet in de
wereld vanaf de geboorte van elk schepsel? Stelt U zich
voor dat er een dokter en een gewone man bestaan, en
zij beiden ziek worden. De dokter zal dan de oorzaak
van zijn ziekte kennen omdat hij in de mediscbe
wetenschap gestudeerd heeft. De gewone man kent bet
Diet omdat hij geen medicijnen heeft gestudeerd. Maar
uit koorts of een ander gebrek kan zelfs de gewone man
zicb vooIlltellen dat er onregelmatigbeid beeft plaats
gevonden op grond waarvan bet gebrek zicb heeft
voorgedaan. Evenzo ontdekken wij in de wereld een
veIllcbil in leed en plezier. Waarom stelt U zicb bet
vorig leven niet uit dit verschil voor?
lodien U niet gelooft in een vorig leven, bescbuldigt
U God van partijdigbeid Waarom beeft Hij armoede en
verdriet gegeven aan sommigen zander enige vorige
zonden en waarom beeft Hij heerscbappij, rijkdom,
enzovoort gegeven aan anderen zonder dat zij dat door
vorige goede daden bebben verdi end? Gods
recbtvaardigbeid blijft onveranderd wanneer Hij zorgen
en vreugde geeft in verbouding tot ondeugd en deugd in
bet vorig leven.
Vraag: Ook als Hij sleehts een leven geeft, kan God
recbtvaardig blijven. Hetgeen de Allerboogste doet, is
recbtvaardig. Bijvoorbeeld de tuinman kweekt aile soort
grote en ldeine plantjes in zijn tuin en bij snijdt
sommigen af en voedt sommigen. De meester van iets
mag aIles wat bij wil er mee doen. Er bestaat niemand
boven God die Hem verantwoording voor Zijn daden
kan vragen. God hoeft niemand te vrezen.
Antwoord: Omdat God van rechtvaardigbeid boudt
en omdat Hij nooit iets onrechtvaardigs doet, is Hij
[184]
waardig aanbeden te worden. Degene die bet
tegenovergestelde doet, is geen God. Zelfs een tuinman
wordt veroordeeld wanneer bij bomen zander enige
regelmaat of op een onjuiste plek plant, een boom
afsnijdt die niet afgesneden moest worden, een niet
geschikte plant voedt en een geschikte niet onderhoudt.
Evenzo is God te veroordelen als Hij iets zander reden
zou doen. Het is voor God noodzakelijk reehtvaardige
dingen te doen, daar Hij van nature heilig (zuiver) en
rechtvaardig is. lodien Hij iets zou doen als de gewone
man, rou Hij blijken minder te zijn dan een waardige
wereldse beste reehter. Worden niet die mensen in deze
wereld veroordeeld en gekleineerd die aan degenen die
niets waardigs gedaan hebben, eer geven en degenen die
niets onwaardigs gedaan hebben, straffen? Het is
daarom dat God geen onrechtvaardigheid begaat en
daardoor niemand vreest.
Vraag: God geeft slechts aan elkeen precies zoveel
als Hij zieh van tevoren heeft voorgenomen en doet
sleehts datgene wat Hij voorbesehikt heeft.
Antwoord: Zijn voomemen eorrespondeert met de
handelingen van de zielen, en niet anders. Indien Hij
anders zou handelen, zou Hij sehuldig zijn aan
onrechtvaardigheid.
Vraag: Alle mensen, groot en klein, hebben een
gelijke hoeveelheid leed en plezier. Grote personen
hebben grote zorgen en kleine personen kleine. Stelt U
zieh voor dat een hankier een proces tegen zieh heeft bij
het gerecht ten bedrage van honderdduizend roepies. In
het hete seizoen zaI bij in een draagstoel naar de zitting
gaan. Wanneer de dommen hem zien, maken zij de
volgende opmerking: “Ziet de vruehten van ondeugd en
deugd. Ben man zit gelukkig in de draagstoel en de
andere mannen dragen de draagstoel op blote voeten
onder de verzengende zon”.
De wijzen denken echter anders. Zij weten dat hoe
diehter zij het gerechtshof naderen, hoe meer de
verwaehting en vrees van de bankier stijgt en hoe groter
het vooruitzieht voor rusten wordt voor de dragers van
de draagstoel. Wanneer zij het gerechtshof bereikt
hebben, gaat de bankier naar zijn advocaat of deze of
gene autoriteit. Hij leeft dan in grote spanning. Wie
weet of bij de zaak zaI winnen of verliezen? De dragers
zijn echter zeer gelukkig en roken, babbelen of slapen.
AIs de zaak gewonnen wordt, is de hankier enigszins
gelukkig en indien zij verloren wordt, is de hankier
direct in ellende gedompeld. De dragers blijven echter
precies zoals zij waren.
Neemt een ander voorbeeld De koning (het
staatshoofd) slaapt op mooi zacht beddegoed en geniet
dan nog niet van een goede slaap. De arbeider ligt op
een steenachtige, ongelijke en koude plek en begint
direct te snurken. Dit zelfde geldt in aile gevallen.
Antwoord: Slechts domme mensen denken zoo
Indien U de bankier vraagt een drager te worden en de
drager om een bankier te worden, zal de bankier nooit
een willen worden maar zal de drager direct het
bankierschap aanvaarden. Indien de mate van verdriet
en vreugde dezelfde ware geweest in beide gevallen,
zouden geen van beiden hun positie willen veranderen.
Let weI. De ene ziel komt in de schoot van de
koningin van een geleerde, rechtvaardige en machtige
koning (staatshoofd), en de andere in die van een zeer
arme arbeidersvrouw. De ene ziel is direct bij de
bevruchting voortdurend in geluk. De andere is in
allerlei zorgen. Wanneer de ene ziel tot geboorte komI,
wordt zij gebaad in mooi geurend water, of worden er
de nodige maatregelen getroffen voor het snijden van de
navelstreng en haar voeding. Zodra zij honger voell,
krijgt zij lekker gesuikerde melk. Voor haar
ontspanning zijn er bedienden, speelgoed en andere
amusementsmiddelen.
[185]
Maar ziet de andere. Zij wordt in het bos geboren waar
er geen geurend water is voor het bad. Wanneer zij
honger heeft, krijgt zij in plaats van melk ldappen in het
gezichl, en huilt zij bitter. Niemand zorgt voor haar,
enzovoort. Indien de zielen onafbankelijk van hun
goede of slechte daden plezier en leed zouden
ontvangen, zou God schuldig zijn.
Neemt een ander argument. Indien leed en plezier
onafhankelijk zijn van de handelingen, zou hetzelfde
gezegd kunnen worden van hemel en bel. Zoals God
plezier en leed in dit leven zou hebben geschonken
zonder enig goede of kwade daad, zou Hij dit in de
toekomst ook kunnen doen. Na de dood zou Hij elkeen
die Hij wil naar de hemel kunnen zenden en elkeen die
Hij wil naar de hel.
Waarom zouden dan de mensen deugdelijkheid
moeten betrachten? Zij zouden dan aIlen kwaaddoeners
zijn. De vrucht van rechtvaardige handelingen zou dan
onzeker zijn. Als aIles in handen van God ligt en Hij
alles zou kunnen doen naar Zijn wil zou niemand de
zonde vrezen, en zou het kwaad de overhand nemen en
de deugd wegzinken. Het is daarom duidelijk dat het
tegenwoordig leven het resultaat is van goede en kwade
daden van het vorig leven, en het toekomstig leven in
overeenstemming zal zijn met het tegenwoordige en het
vorige leven.
Vraag: Zijn de zie!en in menselijke en dierlijke
lichamen hetzelfde? Of bestaan zij uit verschillende
grondstofIen?
Antwoord: De zielen zijn hetzelfde. Zij zijn echter
rein of onrein overeenkomstig hun goede en kwade
daden.
Vraag: Gaat de ziel van een mens over in het
lichaam van een dier, en die van een dier in dat van een
mens? Gaat ook de ziel van een vrouw over in het
lichaam van een man, en die van een man in het
lichaam van een vrouw?
Antwoord: Ja. Wanneer de ondeugden domineren
over de deugden, neemt de ziel van een mens plaats in
een lager lichaam of in dat van dieren. Wanneer de
deugden domineren over de ondeugden, neemt de ziel
plaats in een edeler lichaam, d. w .z. in dat van een
geleerd mens. Wanneer de ondeugden en de deugden
gelijk zijn, wordt de ziel als een gewone man geboren.
Zelfs in het menselijk leven bestaan er graden; hoge
graad, middelmatige graad en lage graad, geheel in
overeenstemming met de aard van de handelingen.
Wanneer de strafvoor de zonden is geleden in dierlijke
levens, komt de ziel weer in het lichaam van een
nonnaal mens. Evenzo komt de ziel terug in het lichaam
van een normaal mens wanneer van de vruchten van de
deugd genoten is.
Wanneer de ziel het lichaam verlaat is dat de dood,
en wanneer zij weer in het lichaam komt is dat
geboorte. Wanneer de ziel het lichaam verlaat gaat zij
naar yamiilaya of Yama. Yama is de naam van de lucht,
zoals in de Veda’s weergegeven. Hier hetekent Yama
niet de God van de dood van de Garutda Purrana’s Dit
punt zullen wij in het elf de hoofdstuk hekritiseren.
Wanneer de ziel het lichaam verlaat, gaat zij over in
yamiilaya of de atmosfeer. Dan zendt de Almachtige
van de gerechtigheid (dharmaraja) haar in een ander
lichaam dat haar past. Volgens Gods wetten gaat de ziel
door de lucht, voedsel en water in het lichaam van een
ander mens over. Geleidelijk aan komt zij in het zaad,
dan in de schoot van de moeder en daar krijgt zij een
lichaam. Indien de vorige daden een mannelijk lichaam
verdienen, wordt zij als man geboren, indien zij een
vrouwelijk lichaam verdienen, als vrouw en indien zij
een tweeslachtig lichaam verdienen, tweeslachtig.
Halfslachtigen worden geboren wanneer bij de
hevruchting het mannelijk en vrouwelijk zaad van
gelijke kracht zijn.
Deze cyclus van geboorte en dood gaat steeds voort
tot de ziel haar bevrijding verkrijgt door goede daden,
toewijding en venneerdering van kennis. Goede daden
maken hetere mensen en hoogst edele handeJingen
leiden tot verlossing van de cyclus van geboorte en
dood, en het geluk van de zaligheid blijft bestaan
gedurende de Grote Cyclus.
Vraag: Is de zaligheid het resultaat van een leven of
van vele levens?
Antwoord: Van vele levens, want
[186)
bhidyte hridygranthishichdhnte sarvsnshya
kshiynte chasy karmani tasmin druste pravre
Wanneer de knoop van onwetendheid van de ziel is
ontward en haar twijfel is opgebeven, bouden baar
kwade bandelingen op en woont zij in God die het
innerlijk en uiterlijk van bet zelf doordringt. De ziel
verkrijgt aileen dan bevrijding wanneer zij de wetten
van God geboorzaamt, goede daden stell, goed
gezelscbap op na boudt en yoga beoefent.
satya gyanmntnt brhma yo ved nihit guhaya prme vyomn
soshnute srvan kaman sha brhamna vipschteti
Taittiriya Up. Anand Valli 1
Wanneer de ziel in zichzelf bet bestaan van de
A1macbtige (God), die waarbeid, kennis en
onbeperktheid is, realiseert en dan in verbinding met die
grenzeloze kennis (Brabma) is, krijgt zij aIles wat zij
wenst. Dit is bevrijding (muktI).
Vraag: Wordt de ziel in zaligbeid een met God of
blijft zij van Hem gescbeiden?
Antwoord: Zij blijft gescbeiden. Indien zij een met
God zau worden, wie zau dan het geluk van de
zaligbeid kunnen smaken? Dan zauden ai de pogingen
om bevrijding te bekomen nodeloos zijn. Dat zou geen
verlossing maar nibilisatie van de ziel betekenen.
Vraag: Als wereldlijk plezier niet zander bet fysiek
licbaam genoten kan worden, boe zal dan de zegen van
de zaligbeid zander enig licbaam gesmaakt kunnen
worden?
Antwoord: Wij bebben deze vraag reeds eerder
genoeg belicbt. Tacb zullen wij nag iets aan toevoegen.
Zoais wereldlijk plezier door bet fysiek licbaam genoten
wordt, wordt bet geluk van bevrijding door God
gesmaakt. De bevrijde ziel beweegt zicb vrij in de
onbegrensde aiomtegenwoordige Brabma, ziet de hele
schepping door de reinheid van baar kennis, verenigt
zicb met andere bevrijde zielen, beziet de ordening van
de scbepsels, gaat naar zicbtbare en onzicbtbare
werelden en begrijpt aIles dat zicb voordoet. Haar geluk
breidt zicb evenredig aan de uitbreiding van baar kennis
uit.
Vrij van enig vuil wordt de ziel uiterst geleerd in de
staat van bevrijding en onderkent zij direct aile dingen
die in de voorwerpen verborgen liggen. Svarga is de
naam van dit groot geluk en naraka is de naam van bet
speciale soort leed dat men lijdt door zinnelijke
verslaafdbeid. Svah betekent geluk, svah sukha gachti                                                                yasmin sa svrgah ato viprito duhkhbhogo ysmin sa narak
eiti. Gewoon werelds geluk is svarga en buitengewone
beilige zegen is svarga par excellence. Het
tegenovergestelde van svarga is naraka (een toestand
vaa erg veel lijden in deze wereld)
AIle zielen verlangen van nature geluk en verafscbuwen
bet leed. Maar zolang zij geen goede daden
stellen en de zonde acbterwege laten, kunnen zij niet
zonder leed zijn nocb geluk verkrijgen. Het geluk moet
bestaan zolang de oorzaak bestaat. chinee mule vriksho nashyti
tahta pape kshine dukha nashyti, zoals de vernietiging van
de wortel de boom vernietigt, nibiliseert de vernietiging
van zonden bet ongeluk.
In de Manusmriti worden verschillende graden van
leven toegescbreven aan verschillende graden van
daden:
[187]
manas mansevaymupbhukte shubhasubham
vacha vacha kruta karm kayeneev cha kayikam 1
sharirjeeh karmdosyeeryati sthavrta narah
vachikeeh pakshimrugta manseerntyjatitam  2
yo ydesha guno dehe saklyenatirichyte
sa tada tadgunpray tan karoti sharirnam   3
satva gyan tamogyan ragdeshoo rajah smrutam
atad vyaptimdetesha srvbhutashit vapuh   4
tatra yatpritisanyukt kinchidatmni lakshyet
prashantmiv shudabh satv tadupdharyet  5
yatu dhukhsmayuktmpritikrmatmanh
tadrjoprtip vidhtstat hari dehinam   6
yatu syanmohsnyuktmvykta vishyatmkam
aprtkrymvigya tamastdupdharyet  7
trayanampi chetesha gunana yah falodayah
agryo madhyo jaghnysch ta prvkshyamysheshta  8
vedabyasastpo gyan shoochmindrynigrah
dhrmkriyatmchinta cha satvik gunlkshnam  9
arambhruchitadheryamstkaryprigrah
vishyopseva chajstar rajas gunlkshnam  10
lobh savpnodhrutih krory nastikya bnnvtitia
yachinuta prmadsch tamsai gunlakshnam   11
yatkarm krutva kurvsch krisyscheev lajjti
tajgye vidusha sarv tamsa gunlkshnam  12
yenasminkrmna loke khyatimichgti pusklam
na cha shochtysmptoo tadijye tu rajsm  13
yatsrvenechchti gyatu yann lajjti chachrn
yen tushyti chatmasy tatsyvgunlkshnam  14
tamso lakshn kamo rjsstvrth uchyte
satvsya lakshn dharma shresthymesha yathotram  15
Manu XII. 8, 9, 25-33, 35-38
I. Een mens moet in staat zijn onderscheid te
maken tussen edele, middelmatige en onedele graden
van het temperament en moet, de twee laatsten
vermijdende, de edele aanhangen.
Hij moet ook weten dat de gedachten het leed of
plezier dragen van de goede of kwade daden van de
geest, de tong die van de woordelijke daden en het
lichaam die van de fysieke daden.
2. Degene die met zijn lichaam slechte daden
vemcht zoaIs diefstal, overspel of moored, zal in de vaste
lichamen van bomen, enzovoort wedergeboren worden.
Degene die kwade daden verricht met zijn tong, zal in
de lichamen van vogels, herten, enzovoort terugkomen.
Degene die kwade daden verricht in gedachten, zaJ in de
lichamen van lage mensen wederkeren.
3. De kwaIiteit die domineert in iemands lichaam
vormt de ziel naar haar eigen aard.
4. Wanneer het zelfverlicht is door kennis, moet
het sattvaguqa (‘van heldere kwaIiteit’) genoemd
worden, en wanneer domheid er in domineert moet het
tamas (‘van duistere kwaIiteit’) genoemd worden.
Wanneer gehechtheid en haat prevaIeren moet het rajas
(‘van middeImatige kwaIiteit’) genoemd worden. Deze
drie kwaliteiten van pralqiti (oermaterie) leven in aile
wereldlijke dingen.
5. Wij kunnen hen op deze manier
onderscheiden: wanneer het hart verheugd is en er vrede
heerst in de gedachten en het intellect blinkt, moeten wij
weten dat sattvaguqa domineert, en rajas en tamas
onderdrukt worden.
6. Wanneer er een gevoel van pijn bestaat en de
gedachten geagiteerd zijn en geen rust kunnen vinden,
moet men weten dat rajas domineert, en sat en tamas
onderdrukt worden.
7. Wanneer iemand in werelds plezier leeft en
geen onderscbeidingsvermogen meer beett, wanneer
zinnelijkheid de overhand neemt en bet intellect
[188]
afgestompt wordt, wanneer niets te onderscheiden valt,
moeten wij concluderen dat tamas domineert, en sat en
rajas onderdrukt worden.
8. De gevolgen van deze drie kwaliteiten zijn
edel, middelmatig en onedel. Hieronder geven wij er
een gedetailleerde beschrijving van.
9. Het gevolg van sat is vedische studie,
rechtvaardig leven, verrneerdering van kennis, liefde
voor reinheid, controle over de zintuigen, goede daden,
geestelijke overgave.
10. Wanneer rajas domineert en sat en tamas
onderdrukt worden, dan overheerst het verlangen naar
werken die men begonnen is, standvastigheid wordt
opgegeven, en men geeft zich over aan slechte daden en
aan zinnelijke lusten. Dan dienen wij te weten dat rajas
domineert.
11. Wanneer tamas domineert en de twee anderen
onderdrukt worden, bestaat er laaghartigheid wat de
grondoorzaak van alle zonden is, slaperigheid,
onvoorzichtigheid, wreedheid, athelsme, d.i. geen
geloof in de Veda’s en God, geestelijke sloomissen,
liefde voor bedelen en gedachteloosheid.
12. Wanneer iemand schaamte, aarzeling of vrees
voelt na een daad gesteld te hebben of wanneer hij een
daad stelt of wanneer hij het verlangen heeft een daad te
stellen, dient hij te weten dat dit een teken is van
verrneerdering van tamas.
13. Wanneer er verlangen bestaat naar grote roem
en wanneer zelfs in nood de neiging bestaat de armen
giften te schenken, enzovoort is dit een teken van rajas.
14. Wanneer er verlangen bestaat naar kennis,
lief de voor het aannemen van goede dingen, geen
verlegenheid bij het plegen van rechtvaardige
handelingen en een gevoel van genot in de deugd, is dit
een teken van sattvaguqa.
15. Het laagste is de karaktertrek tamas, dan voigt
rajas of verlangen naar rijkdom en sattvaguqa of
spiritoeel-geestelijke goedheid. Rajas is beter dsn tomas
en salis beter dsn rajas.
In de volgende teksten zal behandeld worden welke
kwaliteiten tot welk leven behoren:
devtva sativka yanti manushytvnch rajsah
niryktav tamsa nitymityesha trividha gatih  1
indriyana prasangen dharmsyasevnen cha
indriyana prsangen dhrmsyasevnen cha
papansiyanti sansaranvidanso nradhmah  2                                                                      Manu  XII 40, 32-50,52
I. Degenen die sattvaguna  bezitten, worden als
geleerde personen geboren; degenen die rajas bezitten,
worden als gewone mensen geboren; degenen die tomas
bezitten, worden als ‘vervallen’ of gedegradeerde (lage)
wezens geboren, dit is als dieren, vogels insecten,
bomen en struiken, enzovoort
2. De dwazen, die slaaf van hun zintuigen zijn,
die de wetten van dharma en godsvrucht (spiritualiteit)
overtreden en allerlei kwaad bedri jven, worden als de
laagste van de mensheid geboren en lijden aan vele zorgen.
Op deze manier wordt het duidelijk dat welke
handelingen een mens ook pleegt, hij volgens de
kwaliteiten sat, rajas en tomas tot dat soort leven komt
bij de wedergeboorte. Degenen die zich boven deze drie
kwaliteiten verheven hebben, en de hoogste graad van
yoga beoefend hebben, vertoeven in gelukzaligheid.
Want,
[189]
yogschichtvrtinirodh tada drastuh sawrupevsthanm  2
patanjala Yogsutra
1. Iemand dient eerst zijn gedachten af te houden
van de handelingen die het resultaat van rajas en tomas
zijn. Dan moet hij zijn gedachten zelfs van die
handelingen die het resultaat van sattva zijd, athouden.
Hij moet geheel boven materiele invloed staan en van
reinheid bezield zijn. Hij dient volledige controle over
de nelgmgen van de gedachten te hebben;
geconcentreerd zijn in God en bezig zijn met
dhannische (spiritueel-moreel-ethische) handelingen; de
geest (gedachten of manas) proberen stil te hooden van
aile kanten op de plekken zoals de navel, hartomstreken,
ogen of voorzijde van de neus. Aldus de gedachten
beheersen wordt niruddha genoemd.
2. Wanneer de neigingen van de gedachten ten
volle geconcentreerd zijn, vindt de ziel zichzelf in God
verplaatst, die alles ziet.
Deze maatregelen moeten getroffen worden
teneinde za1igheid te bereiken.
Er is gezegd:
atha trivithdukhatyntinivrtirtyntpurusarth   Sankhya  I 1
Het hoogste streven in het leven van de mens is zich
geheel van al de drie klassen van leed te bevrijden, nl.
het leed dat oit zichzelf komt, bijvoorbeeld
(adhyatmika) lichamelijke ziekten, enzovoort,
(adhibhautika) het leed dat door anderen veroorzaakt
wordt en (adhidaivika) het leed dat door natuurlijke
krachten veroorzaakt wordt, zoals te veel regen, te veel
hitte, enzovoort of door de ongeregeldheid van de
gedachten en de zintuigen.
Tot zover in het kort over kennis, onwetendheid,
gebonden zijn en bevrijding. Wie hierover meer wil
lezen, kan de commentaren op de Veda’s inkijken.
In het volgend hoofdstuk zullen wij het hebben over
correcte en verkeerde leefwijze, rein en onrein voedsel.
Dit is het einde van het negende hoofdstuk
in het boek Satyarthaprakasa
van de heer Dayananda Saraswati
in mooie taal geschreven over
kennis, onwetendheid,
gebonden zijn en bevrijding.