Hoofdstuk IX Kennis en onwetendheid Bevrijding en gebonden zijn vidhya chaidhya cha yastdedobhya saha avidhya mrutyu titrva vidhyamurtmshnute Yajurveda 40.14 Degene die de aard van kennis en onwetendheid tegelijkertijd kent, passeert de dood die het gevolg is van onwetendheid en verkrijgt zaligheid met behuJp van waarachtige kennis. Dit is de definitie van onwetendheid: anityashuchiduhkhanatmsu nitysuchisukhatmkyatirvidhya Yogasutra 2. 5 |
De eerste fase van onwetendheid is zich in deze vergankelijke wereld te gedragen als ware zij eeuwig, een gevoel van onsterfelijkheid te hebben over het sterfelijk lichaam, te geloven dat het geschapen heelal dat wij dagelijks beleven, in eeuwigheid zal voortbestaan en niet zal vergaan of dat de deva’s (heiligen of rechtschapen geleerden) door aile tijden heen dezelfde lichamen blijven behouden door de macht |
van yoga De tweede fuse van onwetendheid is de onreine dingen als rein te beschouwen, bijvoorbeeld het lichaam van de tegenovergestelde sekse, of valsheid, diefstal, enzovoort. De derde fase is de dingen die pijnlijk zijn als plezier brengend te beschouwen, bijvoorbeeld zinnelijke lusten. De vierde fase is de nietgeestelijke dingen als geestelijk te beschouwen. Deze |
vier soorten verkeerde opvattingen zijn bekend onder de naam onwetendheid. Het tegenovergestelde van onwetendheid is kennis, d.i. de niet-eeuwige dingen als niet-eeuwig, de eeuwige als eeuwig, de oureine als onrein, de reine als rein, pijn als pijn, plezier als plezier, niet-geestelijke als nietgeestelijke, spiritueel-geestelijke als spiritueel-geestelijk te kennen. veti yathavttvpdarthsvrup yaya sa vidhya yya tatvsvrup na janati brmadnysmtrnytrishichnoti yayaa savidhya Kennis bestaat erin iets precies zo te kennen als het werkelijk is en onwetendheid bestaat erin iets juist als het tegenovergestelde te kennen van hetgeen het werkelijk is. Aktie en overgave worden onwetendheid genoemd omdat zij uiterlijke en |
innerlijke handelingen zijn, en geen kennis. Daarom is in de bovenaangehaalde tekst gezegd dat niemand de pijn van de dood kan overwinnen zonder spiritueelheilige handelingen en overgave aan God. Dat wil zeggen spiritueel-heilige handelingen, spiritueel-heilige overgave en zuivere kennis leiden tot bevrijding en onheilige handelingen zoals valsheid, onheilige overgave zoals beeldenverering en verkeerde kennis |
leiden tot gebondenheid. Niemand is zelfs niet voor een moment vrij van enig actie, overgave en kennis. Daarom is de enige manier om zaligheid te verkrijgen het plegen van deugdvolle handelingen, bijvoorbeeld de waarheid spreken en het vermijden van ondeugdelijke handelingen zoals liegen. Vraag: Wie kan geen zaligheid verkrijgen? Antwoord: Degene die in gebondenheid is. Vraag: Wie is in gebondenheid? [172] Antwoord: Degene die leeft m ondeugd en onwetendheid. Vraag: Zijn gebondenheid en bevrijding spontaan ontstaan ofhebben zij een oorzaak? |
Antwoord: Zij hebben een oonaak. Indien zij spontaan ontstaan waren, zouden zij niet tot een eind komen. Vrnag: na nirodho na chotptirn budho na cha sadhakah na mumukshrn vee muktirikyesha pramarthta Mandukya Up. (Gaaudapada Karika II.32) De ziel -iitm. is God. Zij is daarom nooit onderhevig aan verberging, noch aan geboorte, noch aan gebondenheid. Zij doet niets. Zij verlangt geen bevrijding en wordt ook niet bevrijd. Wanneer er geen gebondenheid, in de echte betekenis van het woord bestaat, hoe kan er dan bevrijding bestaan? |
Antwoord: Deze verklaring van de Neo-vedantisten is onjuist. De ziel is beperkt en kan opgesloten worden. Zij neemt plaats in een licbaam, en dit is haar geboorte. Zij valt in gebondenbeid door verplicbt te worden de vruchten van haar goede of slechte handelingen te ondergaan. Zij probeert wegen en middelen te gebruiken om van de gebondenheid bevrijd te worden. Zij verlangt van pijn afte zijn. Wanneer zij van pijn af is, komt zij tot Gods realisatie en verkrijgt zij ook zaligheid. |
Vraag: Deze zijn de functies van het lichaam en de interne organen, niet van de ziel (atma). De ziel is vrij van deugd of ondeugd. Hitte en koude enzovoort, zijn functies van het lichaarn. Het zelf is niet vermengbaar. Antwoord: Het lichaam en de interne organen kunnen geen hitte en koude voelen. Hitte en koude kunnen aileen gevoeld worden door een levend wezen – mens of dier – die probeert hen aan te ralcen. De vitale lucht kan ook geen honger of dorst voelen; honger en dorst worden slechts gevoeld door degene die deze vitale lucht bezit. De gedachten kunnen ook geen vreugde of verdriet voelen. Vreugde en verdriet worden door de ziel (atma) gevoeld via de gedachten. De ziel is |
gelukkig of verdrietig door het opmerken van plezierige en onplezierige dingen, geluiden, geuren, smaken, hardheid, zachtheid enzovoort, via de uitwendige zintuigen ogen, oren, neus, tong en huid; en ook via de viervuldige interne organen: het gevoel, kennen, willen en zelfbeschikken. Dezelfde ziel ontvangt de innerlijke ervaringen en idealisme, vastberadenheid, geheugen, zelfzuchtigheid enzovoort, en wordt geeerd of veracht Zoals de persoon die een moord met het zwaard begaat, gestraft wordt en niet het zwaard, ontvangt de ziel die goede of slechte daden stelt, middels het Iichaarn de zinnen, de interne organen of de vitale lucht, plezier ofleed als de vrucht van deze daden. De ziel ziet niet aileen toe bij het plegen van de daden, maar zij is de dader en de plukker van de vruchten. Degene die deze daden ziet, is God aileen die geen tweede naast Zich heeft. De ziel die de daden stelt, wordt in hen opgesloten en niet God de ziener. |
Vraag: De ziel is de weerspiegeling van God. Zoals het breken van een spiegel geen schade doet aan het spiegelbeeld, bestaat de ziel, Gods spiegelbeeld zijnde, zolang als de interne organen bestaan. Wanneer de interne organen vemietigd zijn, komt de ziel vrij. Antwoord: Oit is allemaal kinderpraat. Enkel een belichaarnd voorwerp kan in een ander belichaarnd voorwerp weerspiegeld worden. Het gezicht en de spiegels zijn beide belichaarnde voorwerpen en staan |
los van mekaar. Hun weerspiegeling is daarom mogelijk. Gods weerspiegeling is om tweeerlei redenen niet mogelijk ; ten eerste is God vormloos en tweede is Hij aldoordringend. [173] Vraag: Maar de vorrnloze en doordringende iikaSa (of luchtruim) werpt haar spiegelbeeld in diep helder water. Evenzo valt Gods spiegelbeeld in een rein intern orgaan. Daarom wordt het cidabhiisa of levensschaduw genoemd |
Antwoord: Oit is allemaal vals en kinderachtig. AkBSa is onzichtbaar en niemand kan haar met de ogen aanschouwen. Vraag: Zien wij niet iets blauw en dof boven? Is dat geen akasa Antwoord: Neen. Vraag: Wat is het dan? Antwoord: Oit zijn de delen van stof, water en vuur, gescheiden van mekaar gezien. Het blauw is van het regenwater; het doffe is het stof dat uit de grond oprijst. De weerspiegeling die wij in de spiegel of in het water zien, is van deze dingen, en niet van de akasa.. |
Vraag: Akasa, ondeelbaar zijnde, noemen wij in de praktijk met verschillende namen: ghatakasa (pot gevuld met ruimte), mathakasa, megh akasa (regenruimte), mahad akasa (grote ruimte). Evenzo wordt Brahma (de absolute God) byars (Almachtige) genoemd wanneer Hij als het heelal voorgesteld wordt, en ziel wanneer Hij aIs het interne-orgaan voorgesteld wordt. Wanneer de pot gevuld met ruimte en andere beperkingen vernietigd worden, rest er slecht een grote ruimte. Antwoord: Ook dit is domme praat. Het Juchtruim wordt nooit verdeeld of gesplitst. Zelfs in de praktijk zeggen wij “Breng de stopfles”. Niemand zegt “Breng de pot gevuld met ruimte”. Uw redenering is daarom verkeerd. |
Vraag: Zoals vis en andere waterdieren op de zee drijven of vogels in de lucht vliegen, drijven aile interne organen in de cidakasa Brahma. De interne organen zijn zelf onzichtbaar, maar worden zichtbaar gemaakt door het aldoordringend bestaan van God, zoals ijzer heet gemaakt wordt door vuur. Zoals vogels, enzovoorl zich bewegen terwijl het uitspansel zich niet beweegt, bewegen de interne organen zich, maar beweegt God zich niet. Het is niet verkeerd de ziel als God voor te stellen op de bovengenoernde manier. |
Antwoord: Deze voorsteelling van U is ook onaanvaardbaar. Indien de aldoordringende God ziehzelf manifesteerl als ziel in de interne-organ en, blijven dan alwetendheid en andere eigensehappen van hem daar of niet? Als U zegt dat alwetendheid niet daar achterblijft op grond van de beperkingen, stellen wij dan de vraag: Is God dekbaar en deelbaar of ondeelbaar? Als U zegt ‘ondeelbaar’ wie kan dan een seherm in Hem plaatsen? Indien er geen seherm in Hem kan bestaan, dan kan dat ook niet in de alwetendheid. Indien U zegt dat God Zijn aard vergeet en met de interne organen sehijnt te bewegen, alhoewel hij eigenlijk onbeweeglijk is, dan zal de volgende toestand |
ontstaan: Indien God niet beweegt maar het intern orgaan beweegt, dan zal dat deel van God waarnaar het intern orgaan zieh beweegt, in onwetendheid komen te verkeren en zal dat deel waarvan het intern orgaan zieh afwendt, intelligent, rein en bevrijd blijven. Op deze manier zouden de interne organen steeds de God van het heelal blijven bezoedelen en zouden gebondenheid en bevrijding elk moment voorkomen. In geval Uw theorie waar was, zou de funetie van het geheugen |
onmogelijk zijn geweest omdat de God, die opgemerkt zou hebben, zou versehillen van de God die herinnert. Daarom zijn God en de zielen versehillende dingen. Zij kunnen nooit een zijn. Vraag: Dit alles is slechts voorstelling. Voostelling betekent zieh iets vooIlltellen als een ander. Wij stellen [174] ons de wereld en wereldlijke zaken voor als God, teneinde de leerling behulpzaam te zinj. In werkelijkheid is dit alles God. Contra-vraag : Wie is de vooIllteller? Contra-antwoord: De ziel. |
Contra-vraag: Wat bedoelt U met ziel? Contra-antwoord: Het intelligent wezen dat geleid wordt door het intern orgaan. Contra-vraag: Is dit door het intern orgaan geleide wezen God of iets anders? Contra-antwoord: God. Contra-vraag: Is het dan God zelf die het heelal valselijk als zichzelfvoorstelde? Contra-antwoord: Het kan God zelf zijn geweest. Wat hindert dat? Contra-vraag: Is degene die valse voorstellingen maakt, niet vals? |
Contra-antwoord: Neen. Vals is slechts datgene dat door de mond geuit wordt of in de gedachten leeft. Contra-vraag: als God vals denkt en valselijk met de mond spreekt, is Hij dan niet vals? Contra-antwoord: Misschien. Maar dat ondersteunt dan onze zienswijze. Antwoord: O gij valse Vedantisten, U hebt de rechtgeaarde, waarachtig verlangde en waarachtig bevonden God als vals bestempeld. Is dat niet het gevolg van Uw degeneratie? In welke Upanisad, Sutra of Veda staat het geschreven dat God een valse denker of valse spreker is? Uw verklaring staat gelijk aan straffen van de politie door de dief. De natuurlijke gang van de zaken is dat de dief door de politie gestraft |
wordt, en niet omgekeerd U zijt zelf valse denkers en valse sprekers, maar U projecteert Uw vals denken en vals spreken op God. Indien God een valse denker, valse spreker en valsheid-bedrijver was, zou het geheel van de onbeperkte God hetzelfde zijn, daar Hij ondeelbaar en onveranderlijk is. In feite is God rechtgeaard, waarachtig denkend, waarheid sprekend en waarachtig handelend AI deze gebreken zijn de Uwe, en niet die van God Wat U kennis noemt, is onwetendheid. Uw voorstelling is ook verkeerd. U is geen God, maar beschouwt Uzelf als God. En U beschouwt God als de ziel. Wat is dit aIs het geen valse |
kennis of onwetendheid is? Degene die aldoordringend is, kan niet geleid, onwetend of verbannen zijn. Het is de beperkte ziel die onwetend, geleid en gelokaliseerd is. De overa! aanwezige en alwetende God kan dat niet zijn. Nu zullen wij het hebben over bevrijding en gebondenheid. Vraag: Wat is bevrijding? Antwoord: munchnti pruthbhvnti jana yasya sa muktih bevrijding betekent los komen. Vraag: Los komen van wat? |
Antwoord: Van dat waarvan aile zielen bevrijd wensen te worden. Vraag: Waarvan wensen zij bevrijd te worden? [175] Antwoord: Van datgene waarvan het nodig is dat zij bevrijd worden. Vraag: Waarvan is het nodig dat zij bevrijd worden? Antwoord: Van leed. Vraag: Wat krijgen zij en waar wonen zij nadat ze van leed bevrijd zijn? Antwoord: Zij verkrijgen geluk en leven in God. Vraag: Wat veroorzaakt bevrijding en wat gebondenheid? |
Antwoord: Bevrijding is het resultaat van het volgende: gehoorzaamheid aan de wetten van God; vermijden van ondeugden, onwetendheid, slecht gezelscbap, slecht gezelschap en slechte gewoonten; waarachtigheid, weldadigheid, opvoeding, onpartijdige rechtspraak, bevordering van rechtvaardigheid; Gods verering d.i. erkentelijkheid, gebed en realisatie volgens de bovenaangehaalde methoden, het beoefenen van |
Yoga, studie, venneerdering van kennis langs wettige wegen; gebruik maken van de meest gescbikte middelen; alles dat gedaan moet worden, op een onpartijdige, juiste en rechtvaardige manier doen. Een gedrag tegenovergesteld aan het bovenaangehaalde en ongehoorz.aamheid aan Gods wetten leiden naar gebondenheid. Vraag: Vindt verval van de ziel plaats bij bevrijding ofblijft de ziel apart bestaan? Antwoord: Het blijft bestaan. Vraag: Waar woont zij? Antwoord: In God. |
Vraag: Waar is God? Blijft de bevrijde ziel op een plaats ofwandelt zij overal vrij rond? Antwoord: God is overal in een vo1maakte toestand De bevrijde ziel wandelt vrij rond in kennis, geluk en onatbankelijkheid. Er bestaat niets om haar bewegingen te beknotten. Vraag: Bezit de bevrijde ziel een lichaarn? Antwoord: Neen. Vraag: Hoe geniet zij dan van plezier en geluk? Antwoord: In feite behoudt zij al haar natuurlijke eigenschappen en natuurlijke vennogens zoals waarachtige opvatting enzovoort, maar houdt het verband met het lichaarn niet, zoals: |
shruvan shrot bhavti, sprshyan tatvgbhvti, pshyan chakshurbhvti, rasyan rasna bhavti jighran gharan bhavti, manvano mano bhavti, bhodhyan budhirbhvti chetyshichtambhvtyahkurvano hankaro bhavati. Satapatha kanda 14 Bij de gelllkzaligheid blijven het lichaarn en de lichamelijke zintnigen niet bij de ziel, maar haar natuurlijke en reine vennogens blijven in stand. Bij gelukzaligheid neemt de ziel door haar eigen vennogens de vorm van het oor aan wanneer zij wenst te horen, van de hnid wanneer zij wenst te voelen, van de neus wanneer zij wenst te rniken, van de gedachten wanneer |
zij wenst te denken, van bet intellect wanneer zij wenst te onderscbeiden of vastberaden wil zijn, van bet gebeugen wanneer zij zicb wenst te berinneren, van bet innerlijk zelf wanneer zij zicbzelf wil realiseren. In die staat is baar licbaam slecbts bet denk-licbaam. Zoals zij in gebonden zijn de steun van bet licbaam en de zintuigen zoekt, geniet de ziel in bevrijding van de zegeningen rniddeIs baar eigen innerlijke kracbt. Vraag: Hoeveel kracbten beeft de ziel, en van welke aard? [176] |
Antwoord: Hoofdzakelijk is bet een. Maar aIs zij verder geanalyseerd wordt, zijn aI de kracbten van de ziel vier-en-twintig: sterkte; energie; aantrekking; suggestie; beweging; afscbuw; onderscbeiding; activiteit; moed; gebeugen; vastberadenheid; verlangen; liefbebben; baat; vereniging; scbeiding; anaIytiscb vermogen; syntbetiscb vermogen; boren; voelen; zien; smaken; rniken; kennis. Met deze kracbten geniet de ziel ook geluk in bevrijding. |
Indien de ziel een beeindiging in bevrijding bad ondergaan, wie zou dan overgebleven zijn om bet geluk daar te smaken? Degenen die denken dat de nihilisatie van de ziel baar bevrijding is, zijn zeer dwaas. De bevrijding van de ziel bestaat uit baar bevrijding van leed en gelukkig leven in de zegenrijke, aldoordringende en onbeperkte God. Zie bet volgende citaat uit de Vedanta Sarirakasutra. abav badrirah hovam Vedanta IV.4,10 BiIdari, de vader van Vyilsa, gelooft in bet bestaan van de ziel en met baar dat van de gedacbten bij de bevrijding. Dit betekent dat volgens PariiSara de ziel en de gedacbten niet tot niet vergaan. Evenzo: bhav jeeminirvikalpamnanat. Vedanta IV.4,11 |
Jaimini gtelooft ook in het bestaan van de gedachten (mana) van de bevrijde persoon, niet in het ontbreken ervan. dadshahvdubhyvidh badraynotah Vedanta IV. 4, 12 ZoaIs DviidaSaha 172 (of ‘twaalf dagen lang yajiia’s organiseren’) gelooft Vyiisa in hun bestaan en ook in hun niet-bestaan bij de bevrijding, d.w.z. de reine hoedanigheden van de ziel (aims) blijven bestaan en onreinheid, zondigheid, leed, onwetendheid, enzovoort blijven met bestaan. yada panchavtishante gayanani mansa sah budhisch na vichestchate tamahuh parma gatim Katha Up. II. 6, 10 |
De hoogste vorm van bevrijding is die waarbij het reine intellect en de vijf zinnen overblijven, en het onderscheidingsvermogen zeker is. Ya atma aphtpapma vijro vimutyurvshoko |
vijighatsopipasah satyakamah satyasankalpah sonvestvyah sa vijigyasitvyah srvasch lokanapnoti sarvasch kaman yastmatmanmnuvidh vijanatiti ChiIndogya Up. VIII. 7, 1. sa va eash eaten deeven chakshusa manseetan kaman pasyan ramte ya ete brahmaloke ta va ata deva atmanmupaste tasmatesha sarve cha loka attah sarve cha kamah sa sarvasch lokanaproti srvasch kaman yastmatmanmnuvidh vijanati Chandogya Up. VIII. 12,5,6 |
madhvan martya va eid sharirmat mrutuna tadsyamrtsya sharirsyatmnodhisthanmato vee sashrirh priyapriyabhya na vee sarirsya stah vriyavriyyorphtirstyshrir vav sant na priyaprye sprushtah Chandogya Up.VIII. 12. 1 [177] Wij moeten zoeken en verlangen die God te kennen die vrij is van aIle zonden, ouderdom, dood, verdriet, honger en dorst, en wiens wensen en gedachten allen waarachtig zijn. De ziel die probeert de middelen voor haar bevrijding te vinden en haar innerlijk zelf te reinigen door Gods realisatie, overwint de wereld en ziet aI haar wensen ten volle in vervulling gaan. |
Die bevrijde ziel wandelt rond en ziet haar wensen in vervulling gaan door heilig inzicht en reine gedachten. Geleerde zieners die de zaligheid verkrijgen, smaken de zegen van rechtvaardigheid door gevestigd te zijn in de wereld van God, d.w.z. in Zijn heilige nabijheid, en door Hem te aanbidden die in allen is. Daarbij hebben zij toegang tot aile werelden en aile verlangens. Dat betekent dat zij welke wereld of welk ding zij ook verlangen, verkrijgen door eenvoudige toewijding. Deze bevrijde zielen verlaten hun vaste lichamen en wandelen middels hun denk-lichamen door de ruimte tot God. De belichaamde zielen kunnen niet bevrijd zijn van het leed van de wereld. |
ZoaIs Prajapati sprak tot Indra: “O hoogst geeerde Almachtige van overvloed, dit vast lichaam is sterfelijk. Het ligl in de mond van de dood gelijk een geit in de bek van een leeuw. Dit lichaam is de verblijfplaats van de onsterfelijke en onbelichaamde ziel. Het is daarom dat de ziel aItijd in de greep van vreugde en verdriet is, omdat het werelds plezier van de belichaamde ziel onverwachts ten einde koml. Maar de lichaamloze bevrijde ziel leeft in God. Werelds plezier ofleed raken haar niet. Zij leeft aItijd gelnkkig.” |
Vraag: Komt de ziel terug in de beroering van geboorte en dood na zaligheid verkregen te hebben of niet? Want, na cha punravrtete na cha punravrtat eiti Chandogya Up. VIII. 15,1 anavrtih shabdadnavrtih shabdat Sariraka Sutra IV. 4, 22 yad gatva na nivrtnte tddam pram mam Bhagavadgita XV. 6 |
Al deze passages tonen aan dat zaligheid die bevrijding is, waarvan er geen terugkeer in de wereld mogelijk is. Antwoord: Dit is niet joist De Veda’s spreken deze zienswijze tegen. kasya nuna katmsyarmtana manamhe charu devsya nam ko no mahaa aditye punrdat ptar cha durshe matr cha 1 agnerva prthmsyamurtana manamhe charu devsya nam sa no mha aditye punrdat pitra cha drushe matra cha 2 Rigveda I. 24.1,2 idanimiv srvtra natyantochedh 3 Sankhyasutra I. 159 |
Vraag: I. Wiens naam moeten wij aIs verheven beschouwen? Wie is dat wezen dat in onvergankelijke voorwerpen bestaat en daar schijnt? Wie geeft ons geboorte in deze wereld en toegang tot moeder en vader, bij de beeindiging van het genot van zaligheid? Antwoord: 2. Laat ons de naam kennen van het zelfomgevende, beginjoze, vrije opperwezen dat ons, na het genot van het geluk van zaligheid, wederom leven schenkt op deze aarde door geboorte middels het |
samenkomen van moeder en vader, en dat ons de ouders doet zien. Die God is de besIisser over zaligheid en Almachtige over allen. 3. Zoals er nu verhannen en hevrijde zielen hestaan, blijven zij altijd hestaan. Er hestaat geen absolute vernietiging van gebonden zijn of gelukzaligheid, maar [178] tach zullen gebondenheid en hevrijding niet altijd blijven hestaan. Vraag. tadtyntvimokshopvrgah Nyayasutra I.1,22 dhukhjnmprvrtidoshmithyagyananamutrotrapaye tadantrapayadpvrgah Nyayasutra I.1,2 |
Zaligheid is de naam van absolute nihilisatie van pijn. Dit wordt verkregen door het opeenvolgend verwijderen van onwetendheid of dornheid, gebreken zoals hebzucht, neiging tot ondeugdelijke verlangens, geboorte en pijn. Deze zaligheid blijft altijd hestaan. Antwoord: Het woord atyanfa hetekent niet noodzakelijk ‘absoluut’. Hier hetekent het ‘zeer veeI’, bijvoorheeld wanneer wij zeggen: “remand is hoogst ongelukkig of onheperkt gelukkig” (atyant dukhmtyant suka chasya vrtete) hedoelen wij slechts ‘zeer’. |
Vraag: Hoe lang blijft de ziel, die na de hevrijding wedergeboren is, in die staat? Antwoord: te brhmaloke ha prantkale pramrutat primuchynti sarve Mundaka Up. III.2,6 De hevrijde zielen genieten na de hevrijding het geluk in God, en bij de heeindiging van de grate cyclus (mahii kalpa) verlaten zij dat geluk, en komen opnieuw in de wereld. |
De berekening hiervan is als voigt: een caturyugi bestaat uit 4.320.000 jaren. Twee duizend van zulke perioden vonnen een (beilige) dag en nacht; dertig van zulke dagen en nachten vonnen een heilige maand. Twaalf van zulke maanden vormen een heiJig jaar en honderd van zulke jaren vonnen een paranta-kala. Werkt dit uit Dit is de duur van het ondergaan van gelukzaligheid. Vraag: AI de andere scbrijvers en de wereld geloven dat de gelukzaligheid die conditie is, waama de ziel niet meer terugkomt in de wereld, en niet meer in de cyclus van de geboorte en dood komt. |
Antwoord: Deze zienswijze kan nooit waar zijn. Ten eerste, wanneer de kracht van de ziel, haar rniddelen zoals het lichaarn en organen beperkt zijn, hoe kunnen haar vruchten van gelukzaligheid eeuwig zijn? Ten tweede, de ziel heeft niet de eeuwige capaciteit, karma en rniddelen, om de eeuwige gelukzaligheid te genieten. Daarom kan ze eeuwig geluk niet ondergaan. Wiens rniddelen beperkt zijn, kunnen hun vruchten ook nooit eeuwig zijn. En indien geen enkele ziel van de gelukzaligheid terugkomt, dan dient de wereld leeg te worden zonder de zielen. |
Vraag: God· schept weer evenveel zielen als die bevrijd zijn, en plaatst hen weer in de wereld. Hieruit voigt dat de zielen niet vast bestaand zijn. Antwoord: Indien het zo was, zou de ziel vergankelijk zijn. Hetgeen geboren is, moet sterven. Volgens Uw stelling zouden de bevrijde zielen eens sterven en zou Uw bevrijding een einde kunnen hebben. Verder zou de plaats van bevrijding op een gegeven ogenblik te vol worden, als er geen terugkeer van de bevrijding zou bestaan. Er zou dan import zonder export bestaan en de bevolking zou zich dan in eeuwigheid |
vermenigvuldigen. Er is geen smaken van geluk mogelijk zonder haar tegenovergestelde, het [179] ondergaan van pijn. Geen zoetheid zonder bitterheid en geen bitterheid zonder zoetheid Beiden worden door hun contrast onderscheiden. remand kan niet zo genieten van een zoet voorwerp door haar constant te proeven dan wanneer hij aile soort smaken proeft, en die vergelijkt. Indien God onbeperkte beloning zou geven voor beperkte handelingen, zou zijn rechtvaardigheid schade lijden. Het is de gewoonte van de wijzen slechts zoveellast op iemand te laden als hij dragen kan. Indien U 400 kilo plaatst op het hoofd van iemand die slechts 40 kilo kan dragen, is Uw handeling te veroordelen. |
Evenzo zou het niet juist van God zijn een onbeperkte lading geluk te plaatsen op de ziel, wiens krachten beperkt zijn. Indien God steeds weer nieuwe zielen moest scheppen, zou op een zekere dag het materiaal waarmee de zielen gemaakt worden, uitgeput raken. Hoe groot ook een schat moge zijn, is zij gedoemd uitgeput te raken indien er steeds uitgegeven wordt en niets binnenkomt. Daarom is het enige juiste tot bevrijding te komen, en dan vandaar terng te keren. Verlciest een mens levenslange opsluiting of de doodstraf hoven tijdelijke opsluiting? Indien er geen terugkeer bestaat, verschilt het aileen maar hierin met levenslange opsluiting dat men daar niet hoeft te werken. In God vervat worden staat gelijk aan verdrinken in de oceaan. |
Vraag: loals God altijd vrij en uiterst gelukIcig is, zal de (bevrijde) ziel altijd vrij en gelukIcig zijn. Er bestaat hierin geen onredelijkheid. Antwoord: God is onbeperkt in vermogen, kwaliteit, activiteit en aard, en Hij kan daarom nooit aan onwetendheid of pijn onderhevig zijn. Maar zelfs na bevrijding blijft de ziel, alhoewel rein, beperkte kennis, |
beperkte eigenschappen, beperkte activiteiten en beperkte temperamenten behouden. Zij kan niet onbeperkt zijn als God. Vraag: Wanneer dit het geval is, dan is ook de zaligheid zoals geboorte en dood. Het is dan nodeloos er naar te streven. Antwoord: Zaligheid is niet zoaIs geboorte en dood. Het is geen Ideinigheid om in geluk Ie leven en geheel vrij van pijn Ie zijn voor zuIk een lange tijd, gedurende het welk er zes-en-dertig duizend scheppingen en beeindigingen plaatsvinden. U eet vandaag in het volle |
besef dat U morgen weer honger zult hebben. Waarom streeft U dan naar voedsel? AIs het nodig is te streven voor het bevredigen van honger en dorsI, voor weinig geld, koninkrijken (of republieken), eer, vrouw, kinderen, enzovoort waarom dan niet voor zaligheid? Zoals de dood onvermijdelijk is en wij toch streven naar lang leven, is het evenzo essentieel Ie streven naar bevrijding alhoewel zij noodzakelijk is. Vraag: Wat zijn de wegen om te komen tot bevrijding? |
Antwoord: Sommige wegen zijn reeds genoemd, maar wij noemen hier in het bijzonder de volgende: Iernand die bevrijding zoekt, moet eerst onthechting van het leven hebben bereikt, namelijk het opgeven van valsheid en andere slechte gewoonten, daar hun vrucht leed is, en waarheidszin en andere goede gewoonten aannemen, daar hun vrucht geluk is. Wie dan ook leed wenst Ie voorkomen en zich van geluk te verzekeren, |
moet onrechtvaardigheid vermijden en rechtvaardigheid aannemen. Zondigheid is de wortel van leed en rechtvaardigheid is de wortel van geluk. Viervoudige middelen. Eersle middel. Door in contact Ie staan met rechtvaardige personen kan iemand onderscheid maken tussen wat waarheid is en wat onwaarheid, wat goed is en wat verkeerd, wat gedaan |
moet worden en wat niet. Men moet het onderscheid maken tossen de ziel en het lichaam. Het is essentieel de vijfbelicbamingen (koSa) van de ziel te kennen: [180] I. Annamaya of voedsel- belichaming, d w.z. bet lichaam van vel tot been. 2. Prapamaya of luchtbelichaming, belichaming, bestaande uit prana (inademing), apana (nitademing), samiina (centrale adem) die in de navel gelegen is en voeding zendt naar aile delen van het lichaam, udana (in de keel) welke voedsel en drank opneemt en energie vormt, en tenslotte vyana (spierenadem), welke het lichaam kracht geeft en werk |
stimuleert. 3. Manomaya of mentale belicbaming bestaande nit gedacbten, het innerlijk zelf en de vijf activiteit-organen tong, voeten, handen, afscheidendeen geslachts-organen. 4. Vijnanamaya of intellectuele belichaming bestaande nit opmerking, geest, wil, gehoor, gevoel, gezicht, smaak, reuk en andere kennisorganen. 5. Anandamaya of aetherische belichaming bestaande uit oermaterie als basis en waardoor de ziel verschillende graden van geluk ervaart zoals lief de, plezier, minder geluk en meer geluk. |
Dit zijn de vijf belichamingen (koja) waarmee de ziel aile soorten activiteiten, toewijding, en kennis opdoende functies verricht. Er bestaan vier staten van de ziel, nl. de wakende (jagrat), de dromende (svapna), de diepsluimerende (susupti) staat en de vierde staat (turiya, van verbinding met het Opperwezen). De ziel heeft drie lichamen: I. Het uiterlijk zichtbaar lichaam (sthulsharir-sthulasarira). 2. Bet subtiele lichaam |
(shukshamsharir-suksmasarira) bestaande uit vijf aderns, vijf zintuigen, vijf fijne elementen, de gedachten en het intellect, tezamen 17 factoren. Het subtiele lichaam blijft met de ziel bij geboorte en dood. Dit subtiele lichaam bestaat uit twee soorten, Un fysiek, gemaakt uit de vijf fijne elementen, en het tweede natuurlijk, d.i. bestaande uit de eigen aard van de ziel. Dit tweede, nielfysieke lichaam blijft met de ziel zelfs bij de bevrijding, en het is met dit lichaam dat de ziel de zegen van zaligheid smaakt. 3. Het wortellichaam (karansharira) in welk de diepe slaap plaats vindt Dit |
lichaam, een uittreksel van de oermaterie, is aldoordringend en aUe zielen bezitten het Men dient duidelijk te begrijpen dat de ziel gescheiden wordt van aUe staten en belichamingen wanneer de dood plaats vindt, men zegt dan ‘de ziel is heengegaan’. Deze zelfde ziel is de kranchtgevende, onderhoudende, ziende, doonde en genietende. Dom is degene die beweert dat de ziel niet de daadsteller en de genieter is. Als er geen ziel is, kunnen aile dingen van niets genieten noch iets doon. Ben ding is ongetwijfeld juist. Het is middels de organen van deze dingen dat de ziel goede of slechte daden verricht, plezier heeft of pijn lijdt. |
Wanneer de zintuigen aan de objecten zijn toegevoogd en gedachten aan de zintuigen en de ziel, die met deze gedachten verbonden is, de vitale luchten drijft tot het stellen van goode of slechte daden, is de ziel uiterlijk zichtbaar. Op dat moment ontstaan er gelnk, moed, onbevreesheid alsook vrees, aarzeling en schuwheid voor slechte daden. Dit is allemaai een les van de in ons verblijvende God. Wie dan ook deze les voigt, verkrijgt de zegen van zaligheid. Degene die hier tegen handelt, lijdt van gebonden zijn. |
Tweede middel: vaimgya. Wanneer U door viveka (onderscheidingsvennogen) is te weten gekomen wat waarheid is en wat niet-waarheid, zult U zich toeleggen op het aannemen van de waarheid en verwerpen van niet-waarheid. U zult dan, vanaf de aarde tot God, grondig aile kwaliteiten, functies en de aard van elk ding gekend hebben en U zult zich bezighouden met het gehoorzamen van de welten van God en HemlHaarlHet aanbidden. U zult niets dat tegenovergesteld is doen. U zult het beste gebruik maken van aIIes. Dit aIIes is vairagya. |
Het derde middel: (satkasampatti) de zesvoudige handelswijze die bestaat nit zes elementen: 1. sama of keren van het zelf en de interne organen naar deugdvolle daden door hen van verzoeking af te wenden; 2. dama of de zintuigen (oor, enzovoort) en het Iicbaarn zo onder controle hebben dat zij van kwade daden en zinnelijke lusten afblijven en zich slechts met (181) |
goede daden bezighouden; 3. uparati of haat voor aile kwaaddoeners; titiksa of vasthouden aan de wegen van gelukzaligheid door hoven aile leed en plezier van het leven nit te groeien, ongeacht of men veroordeeld of gekleineerd wordt of aIs er winst of verlies voorkomt; 5. Sraddhii of sterk geloof in de Veda’s en de vedische geschriften en in de leringen van geleerde en rechtvaardige leraren; 6. samiidhiina of evenwicht van gedachten. Het vierde middel: het verlangen naar gelukzaligheid (mumuksutva). Zoals een hongerig mens van niets anders dan voedsel houdt en een dorstig mens van niets anders dan water, moet er een brandend verlangen bestaan naar gelukzaligheid. Wanneer iemand deze vier middelen heeft nitgeput, dan pas is hij een kandidaat die in aanmerking komt voor |
Naast deze vier middelen zijn er vier snubhsnda ‘s of voorwaarden voor gelukzaligheid: Een, adhikari, in aanmerking komen’ voor gelukzaligheid, zoals hierboven werd omschreven. Twee, sambhanda of het verband tussen het onderwerp gelukzaligheid en de vedische geschriften, die over dit onderwerp handelen. Dit moet men goed begrijpen. Drie, visayi of reaIisatie van Brahma, die het onderwerp van aile geschriften is. Vier, prayojsns of het doel, d.i. verwijdering van aile pijn en verkrijging van de hoogste zegen; de zegen van zaligheid. |
Daama komt Sravana catustaya (of de vier dingen, die beginnen met ‘horen’). Een, horen: wanneer een leraar onderwijst, moet de leerling zeer aandachtig naar hem luisteren. Daar de spiritueel-geestelijke wetenschap zeer moeilijk is, behoeft zij nauwgezette oplettendheid. Twee, (manana) denken-bezinnen-. AI wat gehoord is, moet men in eenzaambeid overdenken en indien er enig twijfel bestaat, moet men erop terugkomen. Drie, (nididhyasana) overtuiging: wanneer het horen en denken aile twijfel hebben opgeheven, dan moet het |
gehele onderwerp bezien worden door de gehele aandacht er aan te wijden, d.w.z. hetgeen wij gehoord en overdacht hebben, is aIles zoals het wezen moet. Vier, (saksatkara) schouwen of directe intuitie, d.w.z. het duidelijk begrijpen van de waarde, kwaliteiten en karaktertrekken van het onderwerp dat onder handen is. Een zoeker moet aile duistere hoedanigheden zoals boosheid, onzedelijkheid, enzovoort laten varen, alsook al de verstorende hoedanigheden zoals jaloezie, vijandigheid, hartstocht, trots, enzovoort. Hij moet verheven hoedanigheden zoal. harmonie, reinbeid, geleerdheid, bedachtzaamheid enzovoort aannemen. Harmonie van de gedachten eist de volgende voorzorgsmaatregelen: (maitri) vriendschap met degenen die gelukkig zijn, (karuna) medelijden voor |
degenen die ongelukkig zijn, (mudita) plezier bij het zien van de rechtgeaarden, (upeksa) onverschilligheid tegenover de onrechtvaardigen, d.i. geen voorkeur of afkeer. De zoeker moet tenminste twee uren per dag wijden aan meditatie, teneinde zijn innerlijk zelf te lrunnen volgen. Laat ons begrijpen dat wij wezens zijn met een geweten. Daarom verkrijgen wij kennis en lrunnen wij onze gedachten zien. Wij weten wanneer onze gedachten kahn zijn, wanneer zij verstoord zijn, wanneer gelukkig en wanneer ellendig (verdrietig). Wij kennen onze zintuigen en vitale luchten, wij herinneren |
ons de opgedane ervaringen, wij lrunnen tegeJijkertijd vele dingen leren en hen onthouden. En toch zijn wij gescheiden van het kennis-apparatuur. AIs wij niet er van gescheiden waren, zouden wij niet vrij lrunnen zijn in gedachten, en kennis behouden. avidhyasmitaragdeshabhiniveshah panch kleshah Yogasastra Pada 2, sutra 3 A vidya of onwetendheid hebben wij reeds genoemd; asmitii of ons intellect met ons zelf niet verwarren; raga of gehechtheid aan plezier; dvesa of afschuw voor pijn; abhinivesa of schrik voor de dood en verlangen aan het Iichaam te blijven kleven, en het nooit te verlaten. Dit zijn de vijf negatieve houdingen die men moet afbreken, [182] |
om door kennis ontstaan uit yoga tot Gods realisatie te komen en het geluk van bevrijding te smaken. Vraag: Het soort bevrijding dat U noemt, wordt door niemand anders gepredikt. De bevrijding van de jains bestaat uit het gaan naar moksa-sila (de plaats van bevrijding) en sivapura (de genadige stad), en claar in vrede te verbjijven. De christelijke zaligheid betekent gaan naar de vierde hemel waar er huwelijk, muziek, kleding en plezier bestaan. De Vamamargi’ s (linksgeorienteerden) gaan naar snpura. De Saiva’s gaan naar kailasa. De Vaisnava’s naar vaikuntha. De Gosains van |
gokuJ zijn gericht op goloka (koeienland). Zij geloven allen dat de zaligheid bestaat uit het gaan naar deze plaatsen en het genieten van mooie vrouwen, voedsel, drank, kleding, enzovoort. De bevrijding van de Pauranika’s bestaat uit vijf soorten: (salokya) op dezelfde plaats met God wonen; (sarupya) als een jongere broer met God samenleven; (sarupya) van hetzelfde soort zijn als het voorwerp dat wij aanbidden; (samipya) als een knecht voor God zorgen, en dichtbij Hem/Haar/Het leven; (sayujya) zich met God samensmelten. Oit zijn de vier soorten bevrijding. In God opgelost worden is de zaligheid van de Vedantisten. |
Antwoord: Wij zullen de bevrijding van de jains in het twaalfde, die van christenen in het dertiende, en van de islam in het veertiende hoofdstuk behandelen. Het Sripura van de Vilmamiirgl’s, waar zij mooie vrouwen gelijk, vlees, dranken, spijzen, dansen, muziek en andere vermakelijkbeden krijgen, is Diets beter dan deze wereld. Hetzelfde is het geval met degenen die, naar het gebruik van Mahiideva en Visnu er van houden dames gelijk Parvati en Laksmi te |
zoeken, en leven als de rniljonairs van deze wereld. Het enige speciale dat hierbij genoemd wordt, is dat er geen ziekten zullen bestaan, en zij altijd jeugdig zullen blijven. Oit is allemaal vals. Verslaafdheid moet tot ziekte leiden, en ziekte tot zwakte. Aan de Pauranika’s kunnen wij vertellen dat hun vier soorten bevrijding reeds door insecten, wormen, dieren, enzovoort genoten worden, zonder enig moeite (salokya). Alle plaatsen waar zij wonen, zijn van God en daarom wonen zij op dezelfde plaats met God (samipya). De ziel, lager dan God en een kenbaar begrip zijnde, is gelijk Zijn jongere broer (saoujya), elke ziel is dichtbij God daar Hij aldoordringend is (sanujya). Daar God overa! is zijn de zielen, om het zo te zeggen, samengesmolten met God (sayujya). |
Dit is geen bevrijding maar gebondheid, daar deze mensen geloven dat sivapura, moksa-sila, de vierde hemel, de zevende hemel, snpura, kailasa, vaikuntha en goloka speciale lokaliteiten zijn. Daar vandaan gaan zou verstoken blijven van bevrijding betekenen. Zij zullen dus daar verbannen zijn. De ware zaligheid is vrijheid rond te wandelen, zonder enig obstakel. Geen vrees, geen aarzeling, geen pijn. Tegen de atheisten en anderen die zeggen dat de oplossing van het lichaarn, na de dood, in verschillende originele elementen de enige bevrijding is (en dat er geen leven na de dood bestaat), kunnen wij verldaren dat zulk een bevrijding uit zicbzelf verkregen wordt door honden, ezels, enzovoort. |
Schepping betekent geboorte en beeindiging betekent dood. Vraag; Bestaat er ten geboorte (ieven) of velen? [183] Antwoord; Velen. Vraag; Indien er vele geboorten bestaan, waarom herinnert een mens zich zijn vorig leven en dood dan niet? Antwoord; De kennis van de ziel is beperkt. Zij kan niet in de drie tijden zien. Daarom kan zij zich de voorbijgegane ervaringen niet herinneren. Verder |
kunnen de gedachten van de mens niet meer dan ten gewaarwording tegelijkertijd hebben. Als wij even de ervaringen van het vorig leven opzij laten, kunnen wij ons afvragen waarom een mens zich niet eens al de gebeurtenissen van dit leven herinnert, zoals zijn komst in de schoot van zijn moeder, de ontwikkeling van zijn lichaam, geboorte en miljarden andere gebeurtenissen voor zijn vijfde levensjaar. Waarom herinnert de ziel, na |
in diepe slaap te zijn gevallen, zich de ervaringen in wakende en dromende staat opgedaan Diet meer? Indien U gevraagd zou worden wat U twaalf jaar geleden op de negende dag van de vijfde maand deed om 10 uur, in welke richting Uw mond, handen, oren, ogen en lichaaro waren en welke ideeen er toen in Uw gedachten leefden, zult U hierop Diet kunnen antwoorden. Als in dit lichaaro reeds het vergeten plaats vindt, is Uw bezwaar tegen het Diet herinoeren van het vorig leven belachelijk. |
Het is een kwestie van troost dat een mens zich zijn vorig leven Diet herinoert, anders zou de pijnlijke herinoering van voorbijgegaan leed een einde aan zijn leven gemaakt hebben. Als iemand zijn verleden of toekomstig leven wenst te kennen, kan hij dat Diet omdat de kennis en de aard van de ziel beperkt zijn. Dit is aileen aan God bekend, en Diet aan de ziel. Vraag: Als de ziel zich haar verleden Diet herinoert, maar God baar straft, kan zij Diet hervormd worden. Zij |
kan zichzelf aIleen dan van zonden redden wanneer zij weet dat zij zulke en zulke daden in het verleden beeft gesteld, en zo of zo een straf daarvoor heeft gehad. Antwoord: Hoeveel soorten kennis gelooft U dat er bestaan? Vraag: Acht soorten, d.i. opmerking, voorstelling, enzovoort. Antwoord: Waarom stelt U zich dan Diet het vorig leven voor nit plezier en leed, zoaIs koniokrijken (en ook republieken), geld, intellect, geleerdheid, armoede, dwaasheid, onwetendheid, enzovoort welke U ziet in de wereld vanaf de geboorte van elk schepsel? Stelt U zich voor dat er een dokter en een gewone man bestaan, en zij beiden ziek worden. De dokter zal dan de oorzaak van zijn ziekte kennen omdat hij in de mediscbe wetenschap gestudeerd heeft. De gewone man kent bet Diet omdat hij geen medicijnen heeft gestudeerd. Maar |
uit koorts of een ander gebrek kan zelfs de gewone man zicb vooIlltellen dat er onregelmatigbeid beeft plaats gevonden op grond waarvan bet gebrek zicb heeft voorgedaan. Evenzo ontdekken wij in de wereld een veIllcbil in leed en plezier. Waarom stelt U zicb bet vorig leven niet uit dit verschil voor? lodien U niet gelooft in een vorig leven, bescbuldigt U God van partijdigbeid Waarom beeft Hij armoede en verdriet gegeven aan sommigen zander enige vorige zonden en waarom beeft Hij heerscbappij, rijkdom, enzovoort gegeven aan anderen zonder dat zij dat door vorige goede daden bebben verdi end? Gods |
recbtvaardigbeid blijft onveranderd wanneer Hij zorgen en vreugde geeft in verbouding tot ondeugd en deugd in bet vorig leven. Vraag: Ook als Hij sleehts een leven geeft, kan God recbtvaardig blijven. Hetgeen de Allerboogste doet, is recbtvaardig. Bijvoorbeeld de tuinman kweekt aile soort grote en ldeine plantjes in zijn tuin en bij snijdt sommigen af en voedt sommigen. De meester van iets mag aIles wat bij wil er mee doen. Er bestaat niemand boven God die Hem verantwoording voor Zijn daden kan vragen. God hoeft niemand te vrezen. |
Antwoord: Omdat God van rechtvaardigbeid boudt en omdat Hij nooit iets onrechtvaardigs doet, is Hij [184] waardig aanbeden te worden. Degene die bet tegenovergestelde doet, is geen God. Zelfs een tuinman wordt veroordeeld wanneer bij bomen zander enige regelmaat of op een onjuiste plek plant, een boom afsnijdt die niet afgesneden moest worden, een niet geschikte plant voedt en een geschikte niet onderhoudt. Evenzo is God te veroordelen als Hij iets zander reden zou doen. Het is voor God noodzakelijk reehtvaardige dingen te doen, daar Hij van nature heilig (zuiver) en rechtvaardig is. lodien Hij iets zou doen als de gewone man, rou Hij blijken minder te zijn dan een waardige wereldse beste reehter. Worden niet die mensen in deze |
wereld veroordeeld en gekleineerd die aan degenen die niets waardigs gedaan hebben, eer geven en degenen die niets onwaardigs gedaan hebben, straffen? Het is daarom dat God geen onrechtvaardigheid begaat en daardoor niemand vreest. Vraag: God geeft slechts aan elkeen precies zoveel als Hij zieh van tevoren heeft voorgenomen en doet sleehts datgene wat Hij voorbesehikt heeft. Antwoord: Zijn voomemen eorrespondeert met de handelingen van de zielen, en niet anders. Indien Hij anders zou handelen, zou Hij sehuldig zijn aan onrechtvaardigheid. |
Vraag: Alle mensen, groot en klein, hebben een gelijke hoeveelheid leed en plezier. Grote personen hebben grote zorgen en kleine personen kleine. Stelt U zieh voor dat een hankier een proces tegen zieh heeft bij het gerecht ten bedrage van honderdduizend roepies. In het hete seizoen zaI bij in een draagstoel naar de zitting gaan. Wanneer de dommen hem zien, maken zij de volgende opmerking: “Ziet de vruehten van ondeugd en deugd. Ben man zit gelukkig in de draagstoel en de andere mannen dragen de draagstoel op blote voeten onder de verzengende zon”. |
De wijzen denken echter anders. Zij weten dat hoe diehter zij het gerechtshof naderen, hoe meer de verwaehting en vrees van de bankier stijgt en hoe groter het vooruitzieht voor rusten wordt voor de dragers van de draagstoel. Wanneer zij het gerechtshof bereikt hebben, gaat de bankier naar zijn advocaat of deze of gene autoriteit. Hij leeft dan in grote spanning. Wie weet of bij de zaak zaI winnen of verliezen? De dragers zijn echter zeer gelukkig en roken, babbelen of slapen. AIs de zaak gewonnen wordt, is de hankier enigszins gelukkig en indien zij verloren wordt, is de hankier direct in ellende gedompeld. De dragers blijven echter precies zoals zij waren. |
Neemt een ander voorbeeld De koning (het staatshoofd) slaapt op mooi zacht beddegoed en geniet dan nog niet van een goede slaap. De arbeider ligt op een steenachtige, ongelijke en koude plek en begint direct te snurken. Dit zelfde geldt in aile gevallen. Antwoord: Slechts domme mensen denken zoo Indien U de bankier vraagt een drager te worden en de drager om een bankier te worden, zal de bankier nooit een willen worden maar zal de drager direct het bankierschap aanvaarden. Indien de mate van verdriet en vreugde dezelfde ware geweest in beide gevallen, zouden geen van beiden hun positie willen veranderen. |
Let weI. De ene ziel komt in de schoot van de koningin van een geleerde, rechtvaardige en machtige koning (staatshoofd), en de andere in die van een zeer arme arbeidersvrouw. De ene ziel is direct bij de bevruchting voortdurend in geluk. De andere is in allerlei zorgen. Wanneer de ene ziel tot geboorte komI, wordt zij gebaad in mooi geurend water, of worden er de nodige maatregelen getroffen voor het snijden van de navelstreng en haar voeding. Zodra zij honger voell, krijgt zij lekker gesuikerde melk. Voor haar ontspanning zijn er bedienden, speelgoed en andere amusementsmiddelen. |
[185] Maar ziet de andere. Zij wordt in het bos geboren waar er geen geurend water is voor het bad. Wanneer zij honger heeft, krijgt zij in plaats van melk ldappen in het gezichl, en huilt zij bitter. Niemand zorgt voor haar, enzovoort. Indien de zielen onafbankelijk van hun goede of slechte daden plezier en leed zouden ontvangen, zou God schuldig zijn. Neemt een ander argument. Indien leed en plezier onafhankelijk zijn van de handelingen, zou hetzelfde gezegd kunnen worden van hemel en bel. Zoals God plezier en leed in dit leven zou hebben geschonken zonder enig goede of kwade daad, zou Hij dit in de |
toekomst ook kunnen doen. Na de dood zou Hij elkeen die Hij wil naar de hemel kunnen zenden en elkeen die Hij wil naar de hel. Waarom zouden dan de mensen deugdelijkheid moeten betrachten? Zij zouden dan aIlen kwaaddoeners zijn. De vrucht van rechtvaardige handelingen zou dan onzeker zijn. Als aIles in handen van God ligt en Hij alles zou kunnen doen naar Zijn wil zou niemand de zonde vrezen, en zou het kwaad de overhand nemen en de deugd wegzinken. Het is daarom duidelijk dat het tegenwoordig leven het resultaat is van goede en kwade |
daden van het vorig leven, en het toekomstig leven in overeenstemming zal zijn met het tegenwoordige en het vorige leven. Vraag: Zijn de zie!en in menselijke en dierlijke lichamen hetzelfde? Of bestaan zij uit verschillende grondstofIen? Antwoord: De zielen zijn hetzelfde. Zij zijn echter rein of onrein overeenkomstig hun goede en kwade daden. Vraag: Gaat de ziel van een mens over in het lichaam van een dier, en die van een dier in dat van een mens? Gaat ook de ziel van een vrouw over in het lichaam van een man, en die van een man in het lichaam van een vrouw? |
Antwoord: Ja. Wanneer de ondeugden domineren over de deugden, neemt de ziel van een mens plaats in een lager lichaam of in dat van dieren. Wanneer de deugden domineren over de ondeugden, neemt de ziel plaats in een edeler lichaam, d. w .z. in dat van een geleerd mens. Wanneer de ondeugden en de deugden gelijk zijn, wordt de ziel als een gewone man geboren. Zelfs in het menselijk leven bestaan er graden; hoge graad, middelmatige graad en lage graad, geheel in overeenstemming met de aard van de handelingen. Wanneer de strafvoor de zonden is geleden in dierlijke levens, komt de ziel weer in het lichaam van een |
nonnaal mens. Evenzo komt de ziel terug in het lichaam van een normaal mens wanneer van de vruchten van de deugd genoten is. Wanneer de ziel het lichaam verlaat is dat de dood, en wanneer zij weer in het lichaam komt is dat geboorte. Wanneer de ziel het lichaam verlaat gaat zij naar yamiilaya of Yama. Yama is de naam van de lucht, zoals in de Veda’s weergegeven. Hier hetekent Yama niet de God van de dood van de Garutda Purrana’s Dit punt zullen wij in het elf de hoofdstuk hekritiseren. Wanneer de ziel het lichaam verlaat, gaat zij over in yamiilaya of de atmosfeer. Dan zendt de Almachtige van de gerechtigheid (dharmaraja) haar in een ander |
lichaam dat haar past. Volgens Gods wetten gaat de ziel door de lucht, voedsel en water in het lichaam van een ander mens over. Geleidelijk aan komt zij in het zaad, dan in de schoot van de moeder en daar krijgt zij een lichaam. Indien de vorige daden een mannelijk lichaam verdienen, wordt zij als man geboren, indien zij een vrouwelijk lichaam verdienen, als vrouw en indien zij een tweeslachtig lichaam verdienen, tweeslachtig. Halfslachtigen worden geboren wanneer bij de hevruchting het mannelijk en vrouwelijk zaad van gelijke kracht zijn. |
Deze cyclus van geboorte en dood gaat steeds voort tot de ziel haar bevrijding verkrijgt door goede daden, toewijding en venneerdering van kennis. Goede daden maken hetere mensen en hoogst edele handeJingen leiden tot verlossing van de cyclus van geboorte en dood, en het geluk van de zaligheid blijft bestaan gedurende de Grote Cyclus. Vraag: Is de zaligheid het resultaat van een leven of van vele levens? Antwoord: Van vele levens, want [186) bhidyte hridygranthishichdhnte sarvsnshya kshiynte chasy karmani tasmin druste pravre |
Wanneer de knoop van onwetendheid van de ziel is ontward en haar twijfel is opgebeven, bouden baar kwade bandelingen op en woont zij in God die het innerlijk en uiterlijk van bet zelf doordringt. De ziel verkrijgt aileen dan bevrijding wanneer zij de wetten van God geboorzaamt, goede daden stell, goed gezelscbap op na boudt en yoga beoefent. satya gyanmntnt brhma yo ved nihit guhaya prme vyomn soshnute srvan kaman sha brhamna vipschteti Taittiriya Up. Anand Valli 1 |
Wanneer de ziel in zichzelf bet bestaan van de A1macbtige (God), die waarbeid, kennis en onbeperktheid is, realiseert en dan in verbinding met die grenzeloze kennis (Brabma) is, krijgt zij aIles wat zij wenst. Dit is bevrijding (muktI). Vraag: Wordt de ziel in zaligbeid een met God of blijft zij van Hem gescbeiden? Antwoord: Zij blijft gescbeiden. Indien zij een met God zau worden, wie zau dan het geluk van de zaligbeid kunnen smaken? Dan zauden ai de pogingen om bevrijding te bekomen nodeloos zijn. Dat zou geen verlossing maar nibilisatie van de ziel betekenen. |
Vraag: Als wereldlijk plezier niet zander bet fysiek licbaam genoten kan worden, boe zal dan de zegen van de zaligbeid zander enig licbaam gesmaakt kunnen worden? Antwoord: Wij bebben deze vraag reeds eerder genoeg belicbt. Tacb zullen wij nag iets aan toevoegen. Zoais wereldlijk plezier door bet fysiek licbaam genoten wordt, wordt bet geluk van bevrijding door God gesmaakt. De bevrijde ziel beweegt zicb vrij in de onbegrensde aiomtegenwoordige Brabma, ziet de hele schepping door de reinheid van baar kennis, verenigt |
zicb met andere bevrijde zielen, beziet de ordening van de scbepsels, gaat naar zicbtbare en onzicbtbare werelden en begrijpt aIles dat zicb voordoet. Haar geluk breidt zicb evenredig aan de uitbreiding van baar kennis uit. Vrij van enig vuil wordt de ziel uiterst geleerd in de staat van bevrijding en onderkent zij direct aile dingen die in de voorwerpen verborgen liggen. Svarga is de naam van dit groot geluk en naraka is de naam van bet speciale soort leed dat men lijdt door zinnelijke verslaafdbeid. Svah betekent geluk, svah sukha gachti yasmin sa svrgah ato viprito duhkhbhogo ysmin sa narak |
eiti. Gewoon werelds geluk is svarga en buitengewone beilige zegen is svarga par excellence. Het tegenovergestelde van svarga is naraka (een toestand vaa erg veel lijden in deze wereld) AIle zielen verlangen van nature geluk en verafscbuwen bet leed. Maar zolang zij geen goede daden stellen en de zonde acbterwege laten, kunnen zij niet zonder leed zijn nocb geluk verkrijgen. Het geluk moet bestaan zolang de oorzaak bestaat. chinee mule vriksho nashyti tahta pape kshine dukha nashyti, zoals de vernietiging van de wortel de boom vernietigt, nibiliseert de vernietiging van zonden bet ongeluk. |
In de Manusmriti worden verschillende graden van leven toegescbreven aan verschillende graden van daden: [187] manas mansevaymupbhukte shubhasubham vacha vacha kruta karm kayeneev cha kayikam 1 sharirjeeh karmdosyeeryati sthavrta narah vachikeeh pakshimrugta manseerntyjatitam 2 yo ydesha guno dehe saklyenatirichyte sa tada tadgunpray tan karoti sharirnam 3 |
satva gyan tamogyan ragdeshoo rajah smrutam atad vyaptimdetesha srvbhutashit vapuh 4 tatra yatpritisanyukt kinchidatmni lakshyet prashantmiv shudabh satv tadupdharyet 5 yatu dhukhsmayuktmpritikrmatmanh tadrjoprtip vidhtstat hari dehinam 6 yatu syanmohsnyuktmvykta vishyatmkam aprtkrymvigya tamastdupdharyet 7 |
trayanampi chetesha gunana yah falodayah agryo madhyo jaghnysch ta prvkshyamysheshta 8 vedabyasastpo gyan shoochmindrynigrah dhrmkriyatmchinta cha satvik gunlkshnam 9 arambhruchitadheryamstkaryprigrah vishyopseva chajstar rajas gunlkshnam 10 |
lobh savpnodhrutih krory nastikya bnnvtitia yachinuta prmadsch tamsai gunlakshnam 11 yatkarm krutva kurvsch krisyscheev lajjti tajgye vidusha sarv tamsa gunlkshnam 12 yenasminkrmna loke khyatimichgti pusklam na cha shochtysmptoo tadijye tu rajsm 13 yatsrvenechchti gyatu yann lajjti chachrn yen tushyti chatmasy tatsyvgunlkshnam 14 tamso lakshn kamo rjsstvrth uchyte satvsya lakshn dharma shresthymesha yathotram 15 Manu XII. 8, 9, 25-33, 35-38 I. Een mens moet in staat zijn onderscheid te maken tussen edele, middelmatige en onedele graden |
van het temperament en moet, de twee laatsten vermijdende, de edele aanhangen. Hij moet ook weten dat de gedachten het leed of plezier dragen van de goede of kwade daden van de geest, de tong die van de woordelijke daden en het lichaam die van de fysieke daden. 2. Degene die met zijn lichaam slechte daden vemcht zoaIs diefstal, overspel of moored, zal in de vaste lichamen van bomen, enzovoort wedergeboren worden. Degene die kwade daden verricht met zijn tong, zal in de lichamen van vogels, herten, enzovoort terugkomen. Degene die kwade daden verricht in gedachten, zaJ in de lichamen van lage mensen wederkeren. |
3. De kwaIiteit die domineert in iemands lichaam vormt de ziel naar haar eigen aard. 4. Wanneer het zelfverlicht is door kennis, moet het sattvaguqa (‘van heldere kwaIiteit’) genoemd worden, en wanneer domheid er in domineert moet het tamas (‘van duistere kwaIiteit’) genoemd worden. Wanneer gehechtheid en haat prevaIeren moet het rajas (‘van middeImatige kwaIiteit’) genoemd worden. Deze drie kwaliteiten van pralqiti (oermaterie) leven in aile wereldlijke dingen. |
5. Wij kunnen hen op deze manier onderscheiden: wanneer het hart verheugd is en er vrede heerst in de gedachten en het intellect blinkt, moeten wij weten dat sattvaguqa domineert, en rajas en tamas onderdrukt worden. 6. Wanneer er een gevoel van pijn bestaat en de gedachten geagiteerd zijn en geen rust kunnen vinden, moet men weten dat rajas domineert, en sat en tamas onderdrukt worden. 7. Wanneer iemand in werelds plezier leeft en geen onderscbeidingsvermogen meer beett, wanneer zinnelijkheid de overhand neemt en bet intellect [188] |
afgestompt wordt, wanneer niets te onderscheiden valt, moeten wij concluderen dat tamas domineert, en sat en rajas onderdrukt worden. 8. De gevolgen van deze drie kwaliteiten zijn edel, middelmatig en onedel. Hieronder geven wij er een gedetailleerde beschrijving van. 9. Het gevolg van sat is vedische studie, rechtvaardig leven, verrneerdering van kennis, liefde voor reinheid, controle over de zintuigen, goede daden, geestelijke overgave. |
10. Wanneer rajas domineert en sat en tamas onderdrukt worden, dan overheerst het verlangen naar werken die men begonnen is, standvastigheid wordt opgegeven, en men geeft zich over aan slechte daden en aan zinnelijke lusten. Dan dienen wij te weten dat rajas domineert. 11. Wanneer tamas domineert en de twee anderen onderdrukt worden, bestaat er laaghartigheid wat de grondoorzaak van alle zonden is, slaperigheid, onvoorzichtigheid, wreedheid, athelsme, d.i. geen geloof in de Veda’s en God, geestelijke sloomissen, liefde voor bedelen en gedachteloosheid. |
12. Wanneer iemand schaamte, aarzeling of vrees voelt na een daad gesteld te hebben of wanneer hij een daad stelt of wanneer hij het verlangen heeft een daad te stellen, dient hij te weten dat dit een teken is van verrneerdering van tamas. 13. Wanneer er verlangen bestaat naar grote roem en wanneer zelfs in nood de neiging bestaat de armen giften te schenken, enzovoort is dit een teken van rajas. 14. Wanneer er verlangen bestaat naar kennis, lief de voor het aannemen van goede dingen, geen verlegenheid bij het plegen van rechtvaardige handelingen en een gevoel van genot in de deugd, is dit een teken van sattvaguqa. 15. Het laagste is de karaktertrek tamas, dan voigt rajas of verlangen naar rijkdom en sattvaguqa of |
spiritoeel-geestelijke goedheid. Rajas is beter dsn tomas en salis beter dsn rajas. In de volgende teksten zal behandeld worden welke kwaliteiten tot welk leven behoren: devtva sativka yanti manushytvnch rajsah niryktav tamsa nitymityesha trividha gatih 1 indriyana prasangen dharmsyasevnen cha indriyana prsangen dhrmsyasevnen cha papansiyanti sansaranvidanso nradhmah 2 Manu XII 40, 32-50,52 |
I. Degenen die sattvaguna bezitten, worden als geleerde personen geboren; degenen die rajas bezitten, worden als gewone mensen geboren; degenen die tomas bezitten, worden als ‘vervallen’ of gedegradeerde (lage) wezens geboren, dit is als dieren, vogels insecten, bomen en struiken, enzovoort 2. De dwazen, die slaaf van hun zintuigen zijn, die de wetten van dharma en godsvrucht (spiritualiteit) overtreden en allerlei kwaad bedri jven, worden als de laagste van de mensheid geboren en lijden aan vele zorgen. |
Op deze manier wordt het duidelijk dat welke handelingen een mens ook pleegt, hij volgens de kwaliteiten sat, rajas en tomas tot dat soort leven komt bij de wedergeboorte. Degenen die zich boven deze drie kwaliteiten verheven hebben, en de hoogste graad van yoga beoefend hebben, vertoeven in gelukzaligheid. Want, [189] yogschichtvrtinirodh tada drastuh sawrupevsthanm 2 patanjala Yogsutra 1. Iemand dient eerst zijn gedachten af te houden van de handelingen die het resultaat van rajas en tomas zijn. Dan moet hij zijn gedachten zelfs van die handelingen die het resultaat van sattva zijd, athouden. Hij moet geheel boven materiele invloed staan en van |
reinheid bezield zijn. Hij dient volledige controle over de nelgmgen van de gedachten te hebben; geconcentreerd zijn in God en bezig zijn met dhannische (spiritueel-moreel-ethische) handelingen; de geest (gedachten of manas) proberen stil te hooden van aile kanten op de plekken zoals de navel, hartomstreken, ogen of voorzijde van de neus. Aldus de gedachten beheersen wordt niruddha genoemd. 2. Wanneer de neigingen van de gedachten ten volle geconcentreerd zijn, vindt de ziel zichzelf in God verplaatst, die alles ziet. |
Deze maatregelen moeten getroffen worden teneinde za1igheid te bereiken. Er is gezegd: atha trivithdukhatyntinivrtirtyntpurusarth Sankhya I 1 Het hoogste streven in het leven van de mens is zich geheel van al de drie klassen van leed te bevrijden, nl. het leed dat oit zichzelf komt, bijvoorbeeld (adhyatmika) lichamelijke ziekten, enzovoort, (adhibhautika) het leed dat door anderen veroorzaakt wordt en (adhidaivika) het leed dat door natuurlijke krachten veroorzaakt wordt, zoals te veel regen, te veel hitte, enzovoort of door de ongeregeldheid van de gedachten en de zintuigen. |
Tot zover in het kort over kennis, onwetendheid, gebonden zijn en bevrijding. Wie hierover meer wil lezen, kan de commentaren op de Veda’s inkijken. In het volgend hoofdstuk zullen wij het hebben over correcte en verkeerde leefwijze, rein en onrein voedsel. Dit is het einde van het negende hoofdstuk in het boek Satyarthaprakasa van de heer Dayananda Saraswati in mooie taal geschreven over kennis, onwetendheid, gebonden zijn en bevrijding. |