Hoofdstuk 6

Hoofdstuk VI
De plichten van de staat
rajdhrman prvksyami yathavrto bhavenurph
sambhv yatha tasya sidhisch prma yatha
brahma prapten sanskar kshtriyen yathavidi
sarvsyasy yathanyay kartvya parirksnam Manu VII. 1,2
Nu zegt Manu tegen de wijzen: na de vier varna’s
en de vier asrama’s beschreven te hebhen, zullen wij het
hebhen over de plichten van de staat. 1. Wat voor type
regering er zal moeten hestaan, hoe het te organiseren
en hoe het moet zijn om succesvol optreden te
verzekeren. 2. Zoals een brahmaan zeer geleerd moet
zijn moet een qatriya wei opgevoed en gedisciplineerd
zijn, en moet bij de staat heschermen door rechtvaardigheid.
trini rajana vidthe puruni pari visvani bhusth: sandasi
Rigveda III. 38, 6
De Almachtige ziet graag dat de regeerder en de
geregeerde samenwerken teneinde welvaart en
verlichting te hevorderen, door het instellen van drie
lichamen, namelijk een raad voor volksontwikkeling &
wetenschappen (Onderwijsraad), een raad voor
spiritualiteit & moraal (Godsdienstraad) en een raad
voor recht & gerechtigheid (Wetgevende macht), en
door mensen onderwijs, vrijheid, eerbied, opleiding,
rijkdom enzovoort te geven.
tan sabha ch samitisch sena cha 1  Atharvaveda XV. 9, 2
sabhya sabha me pahi ye ch sabhyah sabhasdah 2
Alharvaveda XIX. 55, 6
L Deze plichten van de staat moeten uitgevoerd worden
door de drie bovengenoemde raden, bijgestaan door
verschillende organisaties en het leger.
2. De regeerder moet de leden dezer raden als voigt
aanbevelen: “O gij waardige leden van de raad, tracht
de wettelijke constitutie van de raad te handhaven. En
allen, die daarvoor in aanmerking komen, moeten met
U samenwerken teneinde dit te bereiken.”
De bedoeling is dat een persoon nooit de absolute
macht heeft. Het Staatshoofd moet de voorzitter van de
algemene vergadering zijn met dien verstande dat bij
ook onder de algemene vergadering staat Verder staan
bij en de algemene vergadering onder het yolk en het
yolk onder de algemene vergadering. Indien dit systeem
niet gevolgd wordt dan:
rastrmev vishyahnti tasmadastri vish ghatukh
vishmev rastrayadha kroti tsmadrasti vishmti na pusc pashu                                                                                       manyt iti Satapatha 2, 3, 6, 8
[101]
A1s de regering onafhankelijk is van het volk, zal zij
het yolk vemietigen. De absolute heerser, begiftigd met
macht, ruineert zijn onderdanen. Er mag geen absolute
en onbegrensde macht bestaan. Dat wil zeggen dat in
zo’n situatie de heerser het yolk zal blijven uitbuiten en
laten lijden. Zoals leeuwen of andere vleesetende dieren
vette dieren verscheuren en opeten, vemietigt een
despoot de staat. Hij staat aan niemand toe zich te
ontplooien. Hij besteelt de rijken door hen
onrechtvaardige straffen op te leggen                                                                                                      Indro jayati na pra jayata adhirajo rajsu rajyate
charkrty idyo vndhschopsdho namsyo bhaveh  Atharvaveda VI. 98,1
Mensen, kiest daarom uit Uw midden die persoon
tot staatshoofd die machtig is, die in staat is de vijand te
verslaan, die eerbied afdwingt voor de regels, die
uitblinkt, die waardig is, die goede kwaliteiten bezit, die
eerbaar is en die door allen geeerbiedigd wordt.
imndeva asptn suvdv mahte kstray mahte jyeestyaya
cahte janrajyayendryeindryay        Yajurveda IX, 40
O geleerden, laat de hele wereld vrij van
vijandigheid zijn door een onpartijdige staatsboofd te
kiezen, dat geleerd, eerbiedwaardig en een vriend voor
allen is. Zodoende zult U bezittingen, invloed, een groot
volk, een machtige staat en rijkdommen verwerven.
sthira vah santvayudha pranude vilu ut prtiskbhe
yusmakmstu tavishi paniysi ma martsy mayinh
Rigveda I. 8, 39, 2
De Almachtige zegt: “O regeerders, mogen Uw
vuurwapens, geweren, kanonnen, bogen en pijlenzwaarden
sterk genoeg zijn om de vijand te weerhouden
en hem te verslaan; moge Uw leger zijn werk zodanig
doen dat U steeds overwint. “De overwinning moge
nooit ten deel vallen aan hen die onrechtvaardig en
verdoemd zijn”. Dit betekent dat de staat bloeit zo lang
aIs het volk rechtvaardig is, en dat zij ten onder gaat
zodra het volk slechtgeaard wordt
Onderwijsdeskundigen zulIen leden van de
onderwijsraad moeten zijn, de spiritueel-moreel goed
onderlegden van de raad voor spiritualiteit & moraal
(Godsdienstraad) en personen van rechtvaardig gedrag
en grote roem van de wetgevende macht. Diegene onder
hen die de beste eigenschappen, karakter en tempe·
rament heeft, moet tot staatshoofd (de politiek
verantwoordelijke) van de gehele staat benoemd worden.
Zij moeten zich wijden aan aile soorten van
vooruitgang.
In overleg met de drie raden, moet een passende
grondwet ontworpen worden en deze grondwet moet
door allen geeerbiedigd worden. In zaken, het algemeen
beJang betreffende, moet de algemene opinie doorslaggevend
worden. Elkeen moet zich onder de wet stellen,
waar het zaken van algemeen belang betreft. Elkeen
[102]
moet echter volkomen oDafhankelijk zijn van aile
invloeden wanneer het persoonJijke zaken betreft.
De kwaliteiten van het staatshoofd (koning of
president; minister-president) moeten aI. voIgt zijn:
indranilymarkanamgnesch varunsya cha
chandrviteshyoshcheev matra nirhty shasvhih   1
taptyadityvcceesh chakshoshi cha manasi cha
na cheen bhuvi shaknoti kschicdpybhivishitum  2
soignrbhavti vayushch sorkh somh sa dhrmrat
sa kuberh varunh sa mahendrah prabhavtah 1
Manu VII. 4, 6, 7
1. De koning of president (bet staatshoofd; ministerpresident)
moet zo vlug aIs electricien zijn in zijn
handelingen door allen geliefd te zijn, en goed op de
boogte zijn van hun toestand. Hij/zij moet onparlijdig
en rechtvaardig zijn al. yama, en een verspreider van
het licht van de rechtvaardigheid, godsvrucbt
(dbarrniscb; spiritualiteit) en kennis.
2. Hij moet glorievol aIs de zon zijn en Iicht in de ogen
en barten van aI zijn onderdanen (burgers) doen
scbijnen. Niemand mag hernlbaar met oneerbiedige
blikken aanschouwen.
3. Het hoofd van de staat moet het vuur, de luchl, de
zon, de maan heer des godsvruchl, rijkdom en
rechtvaardigheid zijn, alsook de macbtigste onder de
machtigen.
Wie is een koning of president (staatsboofd) in de
ware zin van het woord?
sa raja purusho dandah sa neta shasita cha sah
chaturnamashrmana cha dhrmasya prtibhuh smritih  1
dandah shasti prajah sarva danda avabhirkshti
dandah supteshu jagrtit dand dhrma vidurbudhah   2
samiksha sa grutah samyak sarva rajyti prajah
asmikshy pranitstu vinashyti sarvnh   3
dusyesuh sarvvrnasch bhidhernsrvsetvah
srvlokprkopsch bhedndsy vibrmat  4
yatr shyamo lohitaksho dandchrit papha
prajastnta na muhanti neta chetsadhu pashyti   5
tasyahu samprnetar rajan satyvadinm
samiksykarini pragya dhrmkamarthkovidm   6
ti raja prnyesmyak trivrgenabhivrdhte
kamatma vishmh kshudro dandeneev nihnyte    7
dando hi sumhtejo durdhrshachakrtatmbih
dhrmadichit hanti nrupmev sabandvam 8
soshayen muden lubdenakrutbudhina
na shakyo nyayto netu sakten visyeshu cha  9
suchina satsnthen yathashastranusarina
pranetu shakyte dandh sushayen dhimkta 10
Manu. VII, 17-19,24-28,30, 31
1. De wet’ is het eigenlijke hoofd, de wet is de ware
regeerder, de wet is uitdeler van de rechtvaardigheid, de
wet is de behoeder van de vier Varna’s en de vier
asrma’s
2. De wet regeert over het staatshoofd, de wet
beschermt de onderdanen (burgers), de wet waakt
terwijl men slaapt. Daarom zorgen de wijzen dat alleen
de wet dharma is.
3. Als de wet goed doordacht toegepast wordt, schenkt
[103]
dat het volk geluk. De wet ondoordacht toegepast,
ruineert echter allen.
4. Zonder de handhaving van de wet zouden aUe
Varna’s te niet gaan en het eigendomsrecht aangetast
worden. Onevenwichtigheid van de wet zou het gehele
volk vernietigen.
5. Waar de wet staat, als een grote zwarte reus met rode
ogen, zijn de mensen van dwaasheid vaarna’s
gevrijwaard, en leiden zij een gelukkig leven. De
voorwaarde is echter dat degene die de wet hanteert
onbevooroordeeld en geleerd moet zijn.
6. AIleen degene die altijd de waarheid spreekt, ten
voUe het drievoudige streven van het leven en namelijk
dharma (godsvrucht), vreugde en materiele welvaart
beseft en de wet met alle redelijkheid hanteert, kan een
handhaver van de wet genoemd worden.
7. Het staatshoofd dat de wet goed hanteert, slaagt in het
bevorderen van godsvrucht, vreugde en overvloed. Een
zinnelijke, gebrekkige of gemene staatshoofd wordt
door de wet zelfvernietigd.
8. De wet is zeer groot, de wet is een groot plicht, de
wet kan niet gehandhaafd worden door onontwikkelde
zielen. De wet vernietigt het staatshoofd dat afwijkt van
het pad van de gerechtigheid, en met hem zijn gehele
familie.
9. De wet kan onmogelijk goed gehanteerd worden door
een dwaas die niet door deskundigen wordt bijgestaan,
die geen kennis heeft en geen opleiding heeft genoten,
en die verslaafd is aan zinnelijkheid.
10. De wet kan alleen door diegene beschermd worden
die rein van hart is, zich met rechtvaardig gedrag en
rechtvaardige peISonen bezighoudt, m overeen
stemming met de heilige schrift handelt, het vertrouwen
en de steun van goede mensen geniet en wijs is.
senapty cha rajy cha dandnetrutvmev cha
sarvlokadhipty cha vedshastrvdrhti  1
dashvra va parishdha dhrma pariklpyet                                                                                                                    travra vapi vritstha ta dhrma na vichalyet   2
treevidhyo hetukstrki neerukto dhrmpathka
tryschchashminah purte parishtlyadshavra  3
rigvedvidhjurvichca samvedvidev cha
trayvra parishgdeya dhrmsisynirneya 4
akiipi vedviddama ya vayvsyed davijotmah
sa vighye h paro dhrmo nagyanamuditoyuteeh  5
avrtanammntrana jatimatropjivinam
sahstrashah smetana parishtav na vidhte   6
ye vdnti tamibhuta murkha dharmtdidah
tatpapa shadha bhutva tavdktunnugchti  7
Manu XlI. 100, 110-115
I. Militair gezag, regeren, rechtspraak en heerschappij
moeten aileen toevertrouwd worden aan diegenen die
goed onderlegd zijn in de geschriften en geleerd,
deugdvol en zeltbeheerst zijn. Dit betekent dat de
opperbevelhebber, de regeerder, de president van het
gerechtshof en de president (die hoven aIles staat)
vertrouwd moeten zijn met aile takken van de
wetenschap.
2. Er moet een kabinet van tien- of (in geval van gebrek
aan geschikte personen) een kabinet van tenminste drie
personen zijn, wiens beslissingen voor elkeen bindend
moeten zijn.
3. De leden van dit kabinet moeten goed onderlegd zijn
in aI de wetenschappen d.i. Veda’s, logica, dharma
enzovoort. Als de leden echter behoren tot de volgende
drie asrama’s (brahmacarya, gphastha en viInaprastha)
moet het
[104]
kabinet minstens tien leden tellen.
4. De beslissingen van het kabinet bestaande uit drie
personen, die elk een deskundige zijn in de Rigveda,
Yajurvedaen de Samveda, zijn bindend voor een ieder.
5. Indien een man die aI de Veda’s grondig kent (een
sannyilsl van zeer hoog peil) over een bepaald
onderwerp een wet voorschrijft, moet het aIs wettelijk
en bindend worden beschouwd. De mening van
miljoenen onwetende mensen weegt niet op tegen zulk
een wet.
6. Ben verzameling van duizenden onverantwoordelijken,
onontwikkelden en dommen (die hun geboorte
gebruiken om hun brood te verdienen) kan geen
vergadering worden genoemd
7. De mening van diegenen die dwaas en dom zijn en de
Veda’s niet kennen, moet nooit gevolgd worden.
Degenen die handelen volgens het advies van de
dommen zijn voor aIlerlei zonden vatbaar. Daarom
moeten de drie raden, d.i. de onderwijsraad, de raad
voor spirituaIiteit & moraaI en de politieke raad
(wetgevende macht) nooit gevormd worden uit domme
mensen. Het lidmaatschap van deze raden moet aIleen
voor geleerden en deugdelijke personen opengesteld
worden.
treevidhbhystriye vidha dandniti cha shasvtim
anvikshiki chatmvidhya vartarmbhoshch loktah   1
indriyana jaye yogai smatistedivanisham
jitendriyo hi shaknoti vashe sthapyotu prajah   2
1. Om president of lid van de staatsraad te worden, is
het essentieel eerst het oude recht, logica en spiritisme
te leren, aIsook de oude kunst om de kwaliteiten,
handelingen en aard van God te kennen en de
wereldlijke manieren van diegenen die goed onderlegd
zijn in de drie takken van de Veda’s namelijk jnana
(theorie), Jauma (praktijk) en upasana
(realisatie (resultat).
2. Niemand kan over een volk regeren zonder dat hij in
staat is over zijn eigen zinnen (gedachten, vitale
krachten en het lichaam) te regeren. Daarom moeten de
leden van de staatsraad, alsook de president, altijd
rechtvaardig handelen en het kwade vermijden. Het is
noodzakelijk dat zij zich dag en nacht wijden aan het
beoefenen van yoga.
dasha kamsamuthani tahastoo krodhjani cha
vaysnani durntani prytnen vivrjyet  1
kamjeshu praskto hi vasnesu mahiptih
viyujyterthdrmabhya krodhjesvatmneev tu  2
mrugyaksho divsvpneh parivadh striyo madhah
toryytrika vruthacha cha kamjo dashko ganah   3
peeshunya sahasa droha irshyasuyarthdusnam
vagdandjaya cha parusya krodhjopi ganistakah  4
dvyorpyetyormula ya srve kvyo viduh
tiytnen jayellobh tajjavetavobhoo janoo  5
panmakshah striyshcheev mrgya cha yathakrmam
attaksttam vidhachtuska kamje gane   6
dandsya patna cheev vakyaparusyarthdusne
krodhjepi gane vidhyatakstmetrik sada   7
saptksyaysy varglya sarvtreevanusginah
purva purva guruntra vidhyadsnmantmvan  8
vaysnsya cha mrutyosch vaysna kastchmuchte
vaysndhodo vrjti savryatyoysni murtah   9
Manu VII.45-53                                                                                                                  [105]
I. Hij moet zich afhouden van de tien ondeugden die uit
wellust voortspruiten en van de acht die uit gramschap
voortspruiten.
2. Een staatshoofd dat verward raak:t in de strikken van
wellust, verliest zijn rijkdom en deugdelijkheid, maar
als bij zich verwart in kwaadheid verliest bij zelfs zijn
Leven.
3. De tien ondeugden die voortspruiten uit wellust zijn:
jagen, dobbelen, overdag slapen, lezen van
liefdesverhalen, achter vrouwen lopen, dronkenschap of
bet gebruik van alcohol, gebruik van opium of andere
verdovingsmiddelen, vocale en instrumentale muziek,
zelf dansen of dansen organiseren, bekijken of
beluisteren, en tenslotte doelloos rondslenteren.
4. De acht ondeugden die voortspruiten uit kwaadheid
zijn de volgende: het kwaadspreken, vrouwen
geweLddadig behandelen, animositeit, jaloezie, verkeerd
gedrag van anderen goedpraten en roddelen over goed
gedrag, misbruik maken van rijkdom, onzedelijke taal,
straffen uitdelen die in vergelijlcing met de overtreding
te zwaar zijn.
5. Alle wijzen zijn van mening dat hebzucht de worlel is
van de twee hartstochten (wellust en kwaadheid).
Beiden komen uit hebzucht voort. Daarom moet
bebzucht geheel vermeden worden.
6. Van de ondeugden die uit wellust voortspruiten, zijn
de volgende vier zeer moeilijk te overwinnen:
dronkenschap, dobbelen, vrouwenjacht en jagen.
7. Vande ondeugden die uit kwaadheid voortspruiten,
zijn de volgende drie moeilijk op te geven:
onrechtvaardige straifen, onzedelijke taaI en misbruik
van rijkdom.
8. Van deze zeven ondeugden zijn de voorgaande erger
dan de volgende. Bijvoorbeeld onzedelijke taaI is erger
dan het misbruiken van rijkdom, onrechtvaardige straf
is erger dan onzedelijke taaI, jagen is slechler dan
onrechtvaardig straifen, vrouwenjacht is erger dan
jagen, dobbelen is erger dan jagen en dronkenschap is
het ergste van allen.
9. Er bestaat geen twijfel aan dat de dood beter is dan
slechte gewoonten. De man die slechte gewoonten
heeft, zal hoe langer hij leeft meer en meer zondigen en
ook steeds meer ten onder gaan. Als een man die geen
slechte gewoonten heeft sterft, verkrijgt hij zegen.
Daarom betaamt het elkeen, en zeer in het bijzonder het
staatshoofd zich van slechte gewoonten, zoals
dronkenschap en jagen, te onthouden. Men moet zich
steeds wijden aan deugdelijke ondernemingen.
Welke zijn de kwaliteiten van ministers en het
ministerieel personeel?
molan shastravidha shrallbdhlkshan kulodvatan
sachivnspt chastoo va prakurvit parikshitan  1
api yatsukra karm tadpyeken duskram
visheshoshayen kinu rajy mahodyam 2
teh sardha chintyetrintay samanya sandhivigraham
sthan smudya gupti labdprshmnani cha  3
[106]
tesha sv svmbhipraymuplbha prthik prithik
samstanacch saryeshu viddyadidtamatmanah  4
anyanpi prakurvit shuchin pragyanvshitran
samygrthsamahrtunmatyansuptikshitan   5
nivrtetasy yavdbhiritikrtvyata nurbhih
tavtotindtan dakshanprakurvit vichksnan   6
teshmrte niyujjit shurandksan kulodvtan
shuchinakrkrmante bhirunntrniveshne  7
dute cheev prkurvita sarvshastvishardm
ingitakarchescgya shuchi daksha kulodratam 8
anurktah shuchirdksha smrutiman deshkalvita
vapusmanvithirvagmi duto ragya prashyte   9                                                                                                   Manu VII. 54-57,60-64
1. Er moeten zeven of acht ministers zijn van de
volgende kwaliteiten: onafbankelijlcheid, in het
betrokken land geboren zijn, bekendheid met de Veda’s,
onbevreesd zijn, een vastomlijnd doel hebben, gelovig,
intelligent, van respectabele familie Zijn en
welovelwogen.
2. Zelfs gemakkelijke dingen zijn voor een man aileen
moeilijk, vooral aIs bij helemaal geen hulp heeft. Hoe
zal hij aileen de staatszaken kunnen doen?
Des te meer is dat het geval met een hele staat
Daarom is het fout een persoon tot absolute vorst te
maken of op een man of vrouw te rekenen voor het
besturen van de staat.
3. Daarom is het essentieel dat de president (of het
staatshoofd) geregeld overleg pleegt met zijn kabinet
over de volgende zes punten:
– met wie zoal bevriend te moeten zijn.
– tegen wie in de oppositie te moeten zijn.
-van wie geen notitie te nemen in ongunstige tijden,
en er tegelijk zorg voor Ie dragen dat de eigen staat
veilig is.
– de vijand aan te vallen wanneer zij daartoe
krachtig genoeg is.
-vitale hulpbronnen in stand houden zoals het
staats leger, de schatkist enzovoort.
– vrede en orde te handhaven in de overwonnen
gebieden.
4. Na de verscbillende meningen over aile zaken van elk
te hebben gehoord, moet bij een beslissing nemen zoals
door de meerderheid is voorgesteld. Verder moet bij
datgene doen dat ten voordele van de gemeenschap is.
S. Andere personen mogen ook tot minister benoemd
worden indien zij rein van hart, wijs, vastberaden,
spaarzaam en weldoordacht zijn.
6. De staf zal moeten bestaan uit zoveel actieve, sterke
en intelligente personen aIs voldoende is om het
bestuursapparaat efficient te doen functioneren.
7. Zij moeten moedige, sterke welgeboren en reine
ondergeschikten ter beschikking hebben voor
belangrijke zaken, en de zwakkeren moeten belast
worden met gewone interne zaken.
8. Er zullen gedelegeerden moeten worden benoemd nit
vooraanstaande families. Zij moeten capabel,
betronwbaar, van scherp inzicht, voorzichtig, belezen en
goed op de hoogte van aIles zijn.
9. De heste geleerde van een staat is degene die
geinteresseerd is in zaken het bestuur betreffende, geen
frande pleegt, rein van gedachten is, intelligent is, zelfs
niet heel oude dingen vergeet, handelt volgens de tijd en
de omstandigheden, een goede indruk maakt,
onbevreesd en zeer stipt is.
Welke macht moet gegeven worden aan de
verschillende ambtenaren?
amatye dand ayati dande veenyiki kriya
nruptoo koshrastree cha dute sandhivipryoo   1
[107]
dut me hi sidhte bhintyev cha sanhtan                                                                                                        dutstkurute karm bhidhnte yen va na va  2
budhva cha sarva tatven prrajchikirshitm
ttha prytnmatisthedhthatman na pidyet  3
dhanurdurga mahidurgambdurga varkshmev va
nurdurg giridurg va smashity vasetpurm  4
aka shat yodhyti prkarstho dhnurgrha
shat dashshastrani tasmahurga vidhiyte   5
tatsyadayudhsampanna dhandhanyen vahneeh                                                                              brahmaneeh shilpbhiryntreeryvsenodken cha  6
tasy madhye supryaptan karyedgruhmatmanah
gupt sarvrtuka shubrha jalvrikshmaknvitam   7
taddhyasyodhed bharya savrna laksnavitam
kule mahti smbhuta dhai rupgunanvitam  8
purohit prkurvit vrunuyadev chtirjam
tesya gruhani karmani kuryuveetanikani cha 9
Manu VII. 65-66, 68, 70, 74-78
1. Het departement van justitie moet onder een minister
staan. Het recht moet met aile stiptheid toegepast
worden. Het departement van financien en dat van
binnenlandse zaken moeten onder het staatshoofd zelf
staan, terwijl oorlogvoering aan de hoofdgedelegeerden
moet worden overgelaten.
2. Het is de taak van deze gedelegeerden de
onverenigden te verenigen en het verenigd banditisme
uit elkaar te slaan, alsook disharmonie in het vijandelijk
kamp te stichten.
3. De president (of het staatshoofd), de gedelegeerden
en andere functionarissen moeten steeds een wakend
oog houden op een slechte premier en de zaken zodanig
regelen dat de staat in geen geval nadeel ondervindt.
4. De hoofdstad moet gemaakt worden op een zeer
vruchtbaar gedeelte van het land, en moet een sterk fort
met machtige bewapening hebben, dewelke omrasterd
moet worden met muren, sloten, bos en heuvels. Ook
moet er een sterke legermacht aanwezig zijn.
5. De stad moet zodanig door een buitenmuur omgeven
zijn dat een gewapende man in staat kan zijn tegen
honderden te strijden en honderd gewapenden tegen
tienduizend tegenstanders strijd kunnen leveren.
6. Het fort moet overvloedig bevoorraad zijn met
wapens, geld, transportmiddelen, Brahmanen die
onderwijzen en prediken, aIlerhande kunst,
machinerieen, veevoer, water en andere benodigdheden.
7. In het midden van het fort moeten er putten, lanen en
parken aangelegd worden. Ook moeten er huizen staan
die, onder aile weersomstandigheden, geriefelijk en
geschikt voor aIleriei werken moeten zijn.
8. Het staatshoofd of de president (indien een man)
moet met een dame trouwen van gelijke kwaliteiten, uit
adellijke familie, van goede ontwikkeling en die een
liefderijk hart en goed voorkomen heeft. Na al de
plichten van de staat te hebben vervuld, moet hij een
gelukkig gezinsleven met haar lijden. Hij mag slechts
met cen vrouw in het huwelijk !reden, en mag nooit zijn
blikken op een andere vrouw doen rusten.
9. Hij moet een priester en andere uitvoerders van
yajna’s benoemen, die agnihotra en andere spiritueelreligieuze
ceremonies moeten uitvoeren. Het staatshoofd
moet zich steeds hoofdzakelijk bezighouden met
de taak van besturen. In feite ligt de rituele verplichting
van het staatshoofd in zijn zorgvuldig uitvoeren van het
bestuurswerlc, en op geen eokele manier iets verkeerd
laat gaan.
(108)
sanvtsrikmapteesch rastradaharyed balim
syachchanyaypro loke vrtet pitruvnushu  1
adhyakshanividhankuryat tantra tatra vipishitah
tesya sarvanyveksertraruna karyani kurvtam   2
avartana gurukuladiprana pujako bhavet
nupanamkshyo hrosh nidhirbrahmyo vidhite   3
Manu Vll. 80-82
1. De jaarlijkse belastingen moeten door eerlijke
personen opgehaald worden, en het staatshoofd en
andere functionarissen moeten het yolk als hun kinderen
behandelen.
2. De staatsraad moet de hoof den van de verschillende
departementen benoemen, en toezicht houden op hun
werk. Indien zij goed werken moet hen eer worden
gegeven, en indien zij verkeerd werken moeten zij
gestraft worden.
3. De verspreiding van de vedische kennis is een
onverwoestbare schat Derhalve moet het staatshoofd
de geleerden eren die van het seminarie terugkeren na
beeindiging van hun studie (Veda’s en andere
geschriften) en die strikt de brahmacarya regels hebben
nageleefd. Hij moet ook de leraren eren die deze
gegradueerden hebben opgeleid.
smitmadhme raja tvahutah palyan prajah
na nivtreta sangramat kshatra dhrmmnulmran  1
ahaveshu mithonyonya jighasanto mahikshitah
yuymanah parah shaktya svarga yantypradmukhah  2
na cha hanyatsthlarud na klib na krutaanlim
na muktkesha nasin na tvasmiti vadinm 3
na supta na vistrah na ngan na nirayudham
nayudyman pashyant na pren smagtam  4
nayudhvysna prapt narta natiprikshtam
na bhit na pravrta sta dhrmnusmrn  5
yastu bhitah pravrtah sigrame hanyte parah
bhrtrydushkruta kinchitsrv prtipdhte  6
yachachasy sudruta kinchidmutratmuparjitm
~bharta tasrvmadhte ravtahtsy tu  7
rathasv hastina chatra dhana dhanya pasustha
sarvdrvyani kupya cha yo yajjyti tasya tat  8
ragysch dadhrudarmityesha veediki kshrutih
ragha cha saryodhebyo datvympruthjitm 9
Maau VII. 87, 89, 91-97
I. Indien een staatshoofd (beschermer van het volk)
door een zwakkere, een even sterke of sterkere
staatshoofd wordt uitgedaagd mag bij, de plichten van
de Kljatriya’s in aanmerking genomen, nooit terug.
deinzen voor strijd of vluchten van het slagveld. Hij
moet dan zo krachtig strijden dat bij de overwinning
behaaIt.
2. De krijgers, die het moedigst gevecht leveren op het
slagveld en nooit op de vlucht slaan, verkrijgen geluk.
Soms is het echter nodig zich strategisch terug te
trekken om de overwinning te behalen. De strijd moet in
elk geval gewonnen worden. Het is niet jnist zichzelf
dwaas in de strijd te werpen om vernietigd te worden,
zoals een leeuw die in kwaadheid regelrecht op de loop
van een vuurwapen inloopt en afgemaakt wordt.
De krijgers mogen in de strijd de volgende personen
niet doden: (3) degenen die op zij gaan staan, degenen
die hun armen over mekaar gekruist hehben of hun haar
in de war hebben gemaakt (als een teken van algehele
overgave), degenen die zitten en degenen die nitroepen:
“wij geven ons aan Uw genade over”. (4) Ook degenen
die slapen, buiten bewustzijn, naakt of ongewapend
[109]
zijn, alsook de oppassers van de gewonden mogen niet
gedood worden. Verder nog degenen die door
wapenslagen in grote pijn verkeren, de ellendigen, de
zwaar gewonden, degenen die bang zijn en degenen die
vluchtende zijn, of hen die de plichten van waardige
mensen gedenken.
5. Dergelijke personen kunnen gearresteerd worden.
Onder de gearresteerden moeten degenen die niet
verminkt zijn, in gevangenschap gezet worden en goed
gevoed worden. De gewonden moeten medische
behandeling krijgen. Geen dezer mensen mag ooit
beledigd of gemarteld worden. Hen kan, geheel naar
hun toestand, passend werk opgedragen worden. Vooral
vrouwen, kinderen, ouderen van dagen, zieken en
degenen die verward geraakt zijn, mogen nooit
aangevallen worden. Hun kinderen moeten zoals Uw
eigen kinderen opgebracht worden. Net zo ook hun
vrouwen. Deze vrouwen moeten beschouwd worden als
Uw zusters en dochters en er mag nooit een blik op hen
geworpen worden met seksuele gevoelens. AIs het rijk
opnieuw tot standvastige rust is gekomen en van de
vijand niets meer te vrezen valt, zullen deze mensen
terug naar huis mogen vertrekken.
6. AIs een persoon die in schrik op de vlucht slaat, toch
door de vijand wordt gedood, dan valt de schuld van die
dood op de luitenant van de troep waartoe de soldaat
behoort.
7. Van de petSoon die op de vlucht gedood wordt,
vervalt al het goede dat voor hem opgespaard lag, aan
zijn heer. Zulk een soldaat verkrijgt geen geluk en de
beloning voor zijn vroegere deugden gaat over op
degenen die moedig voortstrijden.
8. Elke buit die in de strijd in de handen van de soldaten
vall, behoort ook aan hen toe, zoals karren, paarden,
olifanten, paraplu’s, geld, graan, vee, kisten met ghi,
olie en andere artikelen. Oit principe mag nooit geweld
aangedaan worden.
9. Maar de soldaten moeten een zestiende deel van de
gemaakte buit aan het staatshoofd geven, en het
staatshoofd moet ook een zestiende deel van
gezamenlijk gemaakte buit aan de soldaten afstaan.
Indien een man al strijdende komt te sterven, moet zijn
deel aan zijn erfgenamen gegeven worden en moeten
zi jn vrouw en minderjarige kinderen goed verzorgd
worden. Wanneer deze kinderen meerderjarig worden
moet hen, evenredig aan hun bekwaamheid, ambten
worden gegeven. Een man die welvaart, eer,
overwinning en geluk wenst voor zijn land, moet nooit
deze welten overschrijden.
albdh cheev lipset labdh raktpyyatah
rakshit vdrdyechceev vridh pateshu hihkshipet   1
etchturvidh vidhat purusharthproyojnm
asya nitymnusthan samyak kurdhndtah 2
albdmichednden labdh rakedvekya
rakshit brddyed vddya vddn danen nihkshipet  3
amayyeev vrtet na katyche mayya
budhyetariprukta cha mayanitya sysivrtah  4
nasya shidra paro vidhachidra vidhatprasya tu
guhetkurm ivagani rkhedivrmatmana  5
bakvchityedrthan shihvch prakrmet
vrkvchavlumpet shsvch vinishtet   6
ava vijymansy yesya syuh pripnthinha
tananyevdsha srvan samadibhirupkrmeeh  7
yadi te tu na tistheyurupayeeh prthmeesthibhih
dandeneev prshootaschnkeervshmanyet   8
yathodhdrti nirdata kaksh dhanya cha rkshti
thata rktetropo rastra hanyach pripnthih  9
[110]
mohadraja svrastcha yah krshytynvekshya
sochirad bhrshyte racyajjivitach sbandhavh  10
shirikrsnatpranah kshiynte pranina yatha
tatha rajyampi pranah kshiynte rasckrsnata  11
rastrsya sangrhe nitya nidhanmidmachret
susngrhitrastro hi parthiva sukhmedhte  12                                                                                              Manu Vii. 99-101,104-108,110-113
1. Het staatshoofd en de staatsraad moeten steeds
ijveren om datgene dat zij niet bezitten te verkrijgen. te
behouden wat zij verkregen hebhen. hetgeen zij
gespaard hebben te vermeerderen. en hetgeen zij door
vennenigvuldiging hebben gehad te hesteden aan het
propageren van de vedische leer en de godsvrucht
(spiritualiteit). en aan steun aan studenten, predikers en
wezen.
2. Het staatshoofd moet deze vier beginselen steeds in
stand houden, zonder laksheid.
3. Verlangen om te verwerven wat men niet bezit.
Zorgvuldig hehouden wat men verworven heeft. Wat
gespaard werd, moet vermenigvuldigd worden door het
drijven van handel of door het op een bank te plaatsen.
Het geld dat aldus verkregen word!, moet op de
hierboven genoemde manieren besteed worden.
4. Het staatshoofd zal niemand bedriegelijk behandelen.
Hij moet pogen om zichzelf te beschennen, en de
tactiek van de vijand te kennen en te ontmaskeren.
5. Laat geen enkele vijand Uw zwakke punten kennen.
U moet echter de zwakke punten van hen grondig
bestuderen. Zoals een schildpad al zijn ledematen
gesloten houdt, moet een staatshoofd aile ingangen
gesloten houden waardoor eventueel de vijand zou
kunnen binnendringen.
6. Zoals de ooievaar haar gedachten concentreert op het
vangen van de vis, evenzo moet het staatshoofd
geconcentreerd wachten op elke kans ter vergroting van
zijn rijkdom. Hij moet als een leeuw handelen om de
vijand te winnen, en ter bescherming van zijn bronnen
en kracht Hij moet zijn vijanden gelijk een tijger
afloeren. Wanneer een sterke vijand naderbij komt,
moet hij zich gelijk een haas terugtrekken en hem op het
juiste moment tactvol bespringen.
7. Wanneer het staatshoofd (of de president van de
staat) de overwinning heeft behaald in de strijd, moet hij
zijn aandacht wijden aan het onderdrukken van rebellen,
rovers enzovoort, op de volgende vier manieren:
– Slims of verzoening.
– Dams of monetaire steun.
– Bheda of verdeeldheid zaaien.
8. Wanneer de drie voorgaande rniddelen er niet in
slagen hen tot overgave te brengen, moet hij Daqifa of
strenge straffen toepassen.
9. Zoals de landbouwer de rijst zodanig stampt dat de
rijstkorrels heel blijven, moet het staatshoofd de
wederspannigen zodanig straffen dat de staat geen
schade daardoor lijdt
10. Het staatshoofd dat door beinvloeding en
onbedacbtzaamheid zijn staat doet verzwakken, komt in
dit leven zelf tot vernietiging en met hem de staat en
zijn familie.
II. Zoals het overbelasten van het lichaam leidt tot
verzwakking van de vitale bronnen, verzwakken de
regeerdezs die hun onderdanen (burgezs) zwak en
onderdrukt willen houden, hun vitale organen waardoor
zij met hun leger en hun vrienden tot verval geraken.
12. Het staatshoofd en zijn staatsraad moeten daarom
het bestuursapparaat zodanig inrichten dat het werk van
de staat ordelijk verloopt. Het staatshoofd dat zich
constant bezighoudt met het welzijn van zijn
overwonnen gebied smaakt dag aan dag meer geluk.
dvyostrayana panchan amadhye gulmdhisthtam
tatha gramshtana cha kuyrtadrastrstya sangrahm   1
gramsyadhipti kuyryadshgrampti thata
vishtis shaesha cha sahstrptimev cha  2
[111]
gramdosansmutpnan gramikah shankeeh svyam
shased gramdshashay dsehsho vishtishinm   3
vishishstu tatsrv shteshay nivedyet
shed gramshteshstu shastptye svyam  4
tesha gramyani karyani pruthkaryani cheev hi
ragyonyah sachivh snignghsnani pashyedtnditah  5
nagte nagre cheeka kuryatsrvathchintkam
ucheeh sthan ghorupa nakshtranamiv grahma  6
sa tannuprikrametsvarnev sada svyam
tesha vrita parinyatsmygrastrashu tatchareeh  7                                                                                                     ragyo hi rakshadhikrutah prsvadayinah shatah
bhurtya bhavanti prayen tebhyo rakshdimah prajah  8
ye karyikebyotharmev gruhniyah papchetasah
tesha sarvasvmaday raja kuryatprvasnam   9
Manu Vll. 114-117, 120-124
1. Er moeten centrale regeringsorganen bestaan voor
groepen van twee, drie, vijf en honderd dorpen. Deze
organen moeten met een behoorlijk personeel bezet
worden voor een goed functioneren van het bestuursapparaat.
2. Er moet een hoofdman zijn voor elk dorp, dan een
andere hoofdman voor tien van zuJke dorpen, een
andere voor twintig van deze dorpen, een vierde voor
honderd en een vijfde voor duizend dorpen. Deze
regeringsvorm is overgenomen nit Manu enzovoort.
V oorbeeld: Elk dorp is een patwari, tien dorpen een
thana, twee thanas zijn een grotere thana, vijf thanas
zijn een tahasil en tien tahasilas zijn een zila of district.
3. Er moeten maatregelen getroffen worden dat elke
omegelmatigheid in het dorp door de geheime dienst
dagelijks aan de hoofdman van het dorp bekend
gemaakt wordt ; op zijn beurt rapporteert de hoofdman
van het dorp dit aan de hoofdman van de tien dorpen
waaronder zijn dorp ressorteert. De hoofdman van de
tien dorpen rapporteert dit aan de hoofdman van de
twintig dorpen, waaronder zijn dorpen vallen.
4. De hoofdman van de twintig dorpen rapporteert dit
aan zijn directe baas, de hoofdman van honderd dorpen;
de hoofdman van honderd dorpen aan de gouverneur
van duizend dorpen; de gouverneur van duizend dorpen
aan de gouverneur van tienduizend dorpen en de
gouverneur van tienduizend dorpen aan de gouverneur
van honderdduizend dorpen. Aldus moeten de hoofden
van elke gemeenschap in overleg met hun raadslieden
de hogere autoriteiten en raden op de hoogte houden
van de dagelijkse gebeurtenissen in hun gemeenschap,
en deze raden op hun beurt moeten dit voorleggen aan
de hoogste Keizer en hun hoofdraadsman die over de
hele wereld regeert.
5. Voor elke staatseenheid van telkens tienduizend
dorpen moeten dus !wee mannen ter beschikking staan,
narnelijk een man die aItijd op het hoofdkwartier blijft
en een man die constant in de gemeenschap rondreist
om zich van aile gebeurtenissen op de hoogte te stellen.
6. Elke grote stad moet een stadhuis of raadskamer
hebben, mooi, groat en prachtig aIs de maan, waarin de
geleerden en ervaren ouderen hun vergaderingen
moeten houden en wetten ontwerpen ter ontwikkeling
van de welvaart van de staat en het volk.
7. De reizende hoofdinspecteur moet voor zijn geheime
dienst ambtenaren ter beschikking hebben uit alle lagen
van de bevolking. Hun plicht is alle goede en slechte
punten van het volk te noteren en dit heimelijk aan de
hoofdinspecteur mee te delen. De hoofdinspecteur moet
alle goede diensten waarderen en aile tekortkomingen
straffen.
[112]
8. De ambtenaren die door bet staatshoofd worden
aangewezen om voor de bescherming van de
onderdanen (burgers) te zorgen moeten deugdzaam zijn
en beproefd, goede eigenscbappen bebben en van goede
huize zijn. Er mogen ook enkele dieven, rovers
enzovoort voor deze functies benoemd worden,
teneinde hen van hun slecbte gewoonten te genezen
door bet contact dat zij dan krijgen met personen van
goede eigenschappen. Zij zullen dan ook nuttig kunnen
wezen bij de bescberming van de bevolking.
9. De ambtenaar die enige steekpenning aanneemt, moet
zeer streng gestraft worden en aI zijn bezittingen
moeten aan de staat worden overgemaakt. Verder moet
bij op een zodanige plaats geiilterneerd worden dat bij
daar niet van kan terugkeren. Zulke straffen zijn een
waarschuwing voor alle andere ambtenaren. Als de
scbuldigen vrijuit zouden gaan zou het de andere
ambtenaren aileen maar stimuleren om ook het zelfde
kwaad te doen. Alle ambtenaren moeten zodanige
salarissen van de staat ontvangen dat zij in staat zijn een
welvarend leven te leiden en zelfs rijk kunnen worden.
Wanneer zij een boge leeftijd bereiken moeten zij de
helft ontvangen. Deze pensioenen moeten echter slechts
tijdens hun leven gegeven worden en nooit na hun
dood. Hun nakomelingen moeten echter eer en
henoemingen krijgen die evenredig zijn aan de door hen
aan de staat hewezen diensten. Hun vrouwen en
minderjarige kinderen moeten ook de nodige steun van
de staat krijgen voor hun opvoeding, maar slechts
zolang als zij rechtgeaard blijven. De steun moet direct
stopgezet worden als zij de slechte weg opgaan. Oit
moet het vaste heleid zijn van elke staat.
yatha falen yujyet raja karta cha karmnam
tathavekstha nirpo rastra kalpyetstata karan   1
yathalpalpmdantyadh vayryokovtscpdah
tathalpalpo grahitvyo rastradagyabdikah karah    2
nochindhadatmno mula presha chatitrusnya
uchindnhadatmno mulmatman tasch pidyet  3
tiksnscheev murdusch syat kary viksha mahiptih
tikshscheev mruduscheev raja bhavti smmta  4
aev sarv vidhayedmiti kartvymatmanah
yuktscheevaprmtasch parirchdimah praja  5
vikroshntyo yasy rastradgrinte dasyubhih praja
sampsyatah sabrutyasy murtah sa na tu jivti  6
kshtriyasy paro dharmah prjanamev palnam                                                          nirdistfambhokta hi raja dharmen yujyte  7
Manu VII 128, 129, 139, 140, 142-144
I. De president en de staatsraad moeten twee punten in
acht nemen bij het heffen van helastingen; ten eerste
een ordelijk verloop van het regeringswerk, en ten
tweede het welzijn van het volk.
2. Zoals een bloedzuiger, het kalf en de bij kleine
hoeveelheden zuigen, zo moet de president ook kleine
hedragen heffen als jaarlijkse helasting.
3. Hij moet de wortel van zijn geluk en clat van anderen
niet ondermijnen door overmatige hebzucht. Degene die
de woItel van de wederzijdse relaties doorhakt,
veroorzaakt ellende aan zichzelf en aan anderen.
4. Men kijkt altijd met respect op naar de regeerder
wiens stiptheid en mildheid zich aanpassen aan alle
omstandigheden, clat wil zeggen die streng is met
overtreders en mild is met personen van goed gedrag.
5. De regeerder moet het volk beschermen, actief en
niet slap te zijn bij het regeren van zijn land.
6. De president in wiens staat rovers de onderdanen
(burgers) beroven en doden, zelfs tot voor de ogen van
de regeringsambtenaren, moet als dood beschouwd
worden en met hem ook zijn ministeriele staf en andere
hoogwaardigheidsbekleders. Hij zaJ zeker ook erg
moeten lijden voor deze fout.
[113]
7. Daarom is de hoofdtaak van regeerder er op toe te
zien clat het volk beschermd wordt. Het staatshoofd clat
zijn beJastingen heft volgens het zevende hoofdstuk van
Manusmriti, en in wiens rijk de belastingen de
goedkeuring van de staatsraad hebben, is gelukkig. Wie
deze beginselen overschrijdt zallijden.
uthay paschcme yame krutsocha smahitah
hutagnibharmanascharcya prvishes shuba sbham  1
tatra sthitah prajah sarvah prtindha visrjyet
visrujya cha prjah srva mantryetsah mantribhih   2
giriprusth smaruha prasad va rhogatah
argnye nishalake va mantryedvibhavitah  3
yasya manta na janti samagamy pruthgnah
sa kurtsna pruthvi bhukte koshinopi parthivah  4
Manu Vll. 145- 148
I. De president moet in het vierde deel van de nacht
opstaan, en na een bad genomen te hebben moet bij
bidden, agnihotra uitvoeren en de geleerden en
godsvruchtigen eerbied bewijzen. Na zijn maaltijd moet
hij zich naar de Staatsraad begeven.
2. Rechtstaande zal hij de aanwezige onderdanen Ie
woord staan en dan zal hij overleg plegen met de
ministers.
3. Dit overleg moot gehouden worden op de top van een
heuvel in een prive-kamer of in een bos zonder zelfs een
strootje dat zou kunnen storen, en moot zeer geheim
zijn en zonder de minsle vijandschap.
4. Het staatshoofd achier wiens geheime gedachten men
nooit kan komen en dat het geheim van zijn ideeen
nooit prijs geeft, en edelmoedige plannen heeft, is
capabel om over de hele wereld Ie regeren, zelfs zonder
ene schatkist. De bovenstaande leksten tonen aan dat de
president of het staatshoofd niets mogen doen zonder
overleg Ie plegen met de leden van de staatsraad.
asan cheev yan cha sandhi vigrhmev cha
sarya viksha prujit dveedha sishaymev cha  1
sandhi tu divvid vidhadraja vigrahmev cha
ubhe yanasne cheev dividha sishay smrutah  2
smanyankrma cha vipritsttheev cha
tha tvaytisanyuktah sandhigyayo dilksha  3
svyikurtsch karyarthmkale kal mev va
mitrsya chvapkrte dividho vigrah smrutah   4
ekakinschchatyyike karye prapte yduchya
sanhtasya cha mitran divvidh yanmuchyte   5
shinysya cheev krmsho deevatpurvkruten va
mitrsya chanurodhen dividh smutmananm  6
balsya svaminscheev sthitih karyarthsiye
dividh kirtyte dveedh shandgunygunvedibhih  7
arthsanpadnarth ch pindymanh sa shatrubhih
sadhusu vyapdesharth dividh sanshryah smurtah   8
yadavgchedaytyamadhikya dhruvmatmanh
tadatve chalpka pida tada sandhi smashyet  9
yada prahsta manyet srvastu prktirbhusham
atyuchichut thatatman tada kurvit vigrham   10
yada manyet bhaven hasca pust bala svkam
parsya viprit cha tada yayadipu yrti 11
tadasit prytnen shndeeh santvynrin  12
manyetari yada raja sarvtha balvetarm
tada divdha pala krtva sadyetkarymatmanah  13
yada prblana tu gamniytmi bhavet
tada tu sanshyet shipra dharmik balin nurpam 14
nigrah prakrtina cha kuryad yoriblasya cha
upsevet te nitya srvytneergur yatha  15
[114]
yadi tatrapi sipsyedosh siykaritm
suyudvmev tatrapi virvishakH smachtet
Manu VII.1 61-176
I. Allerlei voorzorgsmaatregelen moeten door elke
regering getroffen worden bij de uitoefening van de
volgende zes activiteiten: Asana, status quo of de
wapens thuis houden; Yaoa, mobilisatie voor de strijd
tegen de vijand; Sandhi, samengaan met een andere
natie; Vigraha, vijandelijkheden of oorlogsverldaring
aan slechtgeaarde vijanden; Dvaidba, diplomatie of de
verdeling van het leger in twee delen; Sansraya,
subordinatie of erkenning van de grootheid van een
sterke mogendheid wanneer onze eigen staat zwak is.
2. De regeerder moet vertrouwd zijn met de
tweevoudige aspecten van elk dezer zes dingen, d.i.
status-quo, mobilisatie, samengaan, vijandigbeden,
diplomatie en subordinatie.
3. Samengaan kan in twee soorten voorkomen:
Actieve samenwerking in aile zaken gedurende de
ooriog, en ten tweede bet daaraan tegengestelde (dat wil
zeggen passieve neutraliteit of geen steun verlenen aan
de vijand van de samengaande mogendheid). Er moet
ecbter voor worden gezorgd de buidige en toekomstige
belangen van de eigen staat op aIleriei manieren veilig
te stellen.
4. Dorlog bestaat ook in twee vormen: de oorlog die in
een bepaald seizoen wordt gevoerd voor bet eigen
belang en de oorlog die gevoerd wordt om bet Iced, een
bevriende mogendheid aangedaan, te wreken.
5 . Van opmarcberen of aanvallen wordt gezegd dat bet
ook tweevoudig is, namelijk de aanval die alleen wordt
ondernomen wanneer een urgente zaak dat plotseling
eist, en de aanval die in samenwerking met een
bevriende natie wordt ondernomen.
6. Stil zitten (statns-quo) bestaat ook in twee soorten,
namelijk bet stil zitten van een mogendheid die
verzwakt is of vermoeid van vorige activiteiten en bet
stil zitten ten voordele van een bevriende mogendheid.
7. Om zijn doel te bereiken kan men een deel van bet
leger aan de bevelbebber laten en .een deel zelf beberen.
Ben dergelijke splitsing tussen de generaals en bet leger
wordt tweevoudige diplomatie genoemd, door degenen
die de waarde van de bovenstaande zes punten kennen.
8. Subordinatie bestaat ook in twee soorten om speciale
redenen; toevlucht nemen tot een machtig staatshoofd
of toevlucht nernen tot een godsvruchtige
persoonlijkbeid teneinde de last, door een vijand
bezorgd, te ontwijken.
9. Wanneer de regeerder weet dat zijn macht in de
toekomst zeker is maar dat hij momenteel zaJ moeten
Iijden, moet hij zijn toevlucht nemen tot vreedzame
maatregelen.
10. Maar wanneer hij aI zijn onderdanen en de
legereenheden volkomen tevreden ziet en hijzelf in een
zeer voordelige positie verkeert, moet hij oorlog
verldaren aan de vijand.
11. Wanneer hij zijn eigen leger opgewekt en sterk
bevindt, en dat van zijn vijand het tegenovergestelde is,
moet hij zijn leger mobiliseren teneinde de vijand aan te
vallen.
12. Maar indien hij merkt dat zijn leger en
transportmiddelen in een deplorabele toestand verkeren,
moet hij stil zitten (status-quo) en zich langzaamaan
verzoenen met zijn vijanden.
13. Wanneer de regeerder weet dat zijn vijand in aUe
opzichten sterker is dan hij, moet hij trachten zijn doel
te bereiken door het verdelen van zijn leger (op
diplomatische wijze).
14. Wanneer hij merkt dat de legermacht van de vijand
hem gaat verslaan, moet hij snel asiel zoeken bij een
rechtvaardig en machtig staatshoofd.
[115]
15. De regeerder moet het staatshoofd, dat in staat is
zijn leger en het volk onder controle te houden en de
vijand te onderdrunkken, eerbiedig en als een guru
(Ieermeester) dienen.
16. Indien hij vindt dat iets niet in orde is bij dat
staatshoofd waar hij asiel heeft gezocht, moet hij deze
zaak ten koste van alles en zonder enige aarzeling recht
zetten. Men mag nooit twist uitlokken met een
rechtvaardig staatshoofd. Men onderhoude steeds
vriendschappelijke relaties met zulk een staatshoofd.
Maar als een zondig staatshoofd macht en sterkte
vergaart, moet hij door de middelen als hierboven
aangegeven, uitgeschakeld worden.
sarvopayeestha kuryanitigha prithviprih
yathasyabydika na syurmitrodasinshtvh  1
ayayti sarvkaryana tadatv ch vicharyet
atitana cha srvesha gundoshoo cha tatvtah  2
ayatya gundosyastdatve shiprvishyeh
atite karyshaegya shtrubhinibhibhute  3
yatheen nabhisanddhurmitrodasinshatrah
tatha sarva sanvidyades samasiko naya   4
Manu VII. 177-180
I. Ben diplomatisch regeerder moet altijd trachten dat
zijn bevriende naties, de neutrale en zijn vijanden hem
niet voorbijstreven in macht.
2. AIle handelingen moeten weloverwogen worden
vanuit twee gezichtspunten: wat voor invloed zullen zij
hebben op de toekomst, en wat hun direct gevolg zal
zijn. Voor- en nadelen van handelingen in het verleden
moeten ook grondig bestudeerd worden.
3. Het staatshoofd dat grondig de sterke en zwakke
punten van de te nemen stappen bestudeert, dat vlug is
in zijn beoordeling van tegenwoordige handelingen en
weet hoe het voordeligst een handeling van het verleden
te wijzigen, kan nooit door zijn vijanden verslagen
worden.
4. Het staatshoofd en zijn manscbappen moeten trachten
te voorkomen dat hun vrienden, de neutralen en hun
vijanden in onderhandeling treden met de mogendheid
waarmee zij oorlog voeren.
krtva vihan mule tu yatrik cha yathavidi
upgruhaspda cheev charan smygivdhay cha  1
sisodhy trivid marg shadvid cha bal lsvkam
samprayikklpen yayadripur shaneeh   2
shatruseveni mitre cha gudhe yukttro bhvet
gatprtyagte cheev sa hi kastrato ripuh  3
dandvuhen tanmarg yayatu shakte va
yatsch bymasiget tato vistaryed blm
pdmen cheev vuhen nivishedt sda svym  5
senaptibladyksho sarvdikshu nivesyet
yatsch bymasheket prachi ta kalpyedisham  6
gulmasch sthapyedaptan kurtsangyan samntath
sthane yudhe cha kushlanbhirunvikarinah   7
sanhtan yodhyedlpan kam vistaryed bhun
sucha vjren cheeveetan vyuhen vurha yodyet  8
syndnasveeh sme yudhydnupe nodipeestha
vrikshgulmavrte chapeersichrmayudhee sthle  9
prarsyed bale vurha tansch samyak priksyet
chestascheev vijaniyadrin yodhytampi   10
uprudhyarimasit rastra chalyoppidyet
dusyechchasy satata yavsanodkendhnam   11
[116]
bhidhacheev tadagani prakarprikhastha
samvskndyecheen ratroo vitrasyetha  12
pramani ch kurvit tesha dharmmanythoditan
ratneesch pujyeden prdhanpurushee sah 13
adanmpriynkar danyuch prikarkam
abhipisitanamrthana kale yukta prshsyte  14
Manu VII. 184-192, 194-196, 203,204
I. Wanneer een staatshoofd een kruistocht ondemeemt
tegen zijn vijand, moet hij afdoende maatregelen treffen
voor de verdediging van zijn eigen land. Daama moet
hij overal verkenners aanstellen teneinde aan de nodige
inlichtingen te komen. Na dit alles gedaan te hebben,
moet hij zijn leger, transport, bewapening, enzovoort
goed organiseren. Na dat aIles gereed en in orde is
gebracht, moet hij uitrukken.
2. Hij moet drie wegen voor communicatie open
hebben, namelijk het land voor gevechtswagens,
paarden en olifanten, het water voor schepen, en de
lucht voor vliegtuigen. Hij moet een zesvoudige
uitrusting hebben voor het leger, namelijk voetvolk,
gevechtswagens, olifanten, paarden, kanonnen en ander
geschut. Hij moet over voldoende proviand voor het
leger beschikken. Dan moet hij zodanig met zijn leger
manoeuvreren dat het ogenschijnlijk naar een andere
plaats gaat, terwijl hij langroam en gestadig optrekt naar
het land van de vijand
3. Hij moet er streng op toezien dat niernand in contact
staat met de vijand en zijn geheimen vertrouwelijk aan
de vijand doorgeeft. Degene die van buiten een vriend
lijkt, maar in zijn binnenste een vijand is, is de grootste
vijand.
4. Hij en zijn officieren moeten zeer goed geoefend zijn
in de krijgskunst. Het volk moet ook een militaire
opleiding genieten, daar aileen die soldaten goed
kunnen strijden die van te voren goed geoefend zijn. De
oefening moet uit vem:hillende slagorden bestaan, in
het Sanskrita vyuha’s genoemd, bijvoorbeeld danda
vyuha of de formatie van het leger in een rechte Iijn als
een zweep; sakata vyilha of de wagenformatie; vartiha
vyuha of de varkensformatie (net als varkens achier
elkaar aanrennen en groepjes vormen); makara vyiiha of
krokodillen-formatie (het regelen van het leger in de
vorm van een zwemmende krakodil); suci vyiiha of
wigfonnatie (het leger opstellen als een wig, namelijk
een fijne punt in frontlinies die naar achteren toe lopend
steeds breder worden); nilakantha vyuha of J-formatie,
d.i. zoals een J een abrupte neerwaartse beweging
maken.
5. Hij moet meer soldaten zenden naar die plaatsen waar
er groter gevaar heerst. Hij moet dan zijn leger in de
padmaviiha of lotusformatie opsteIlen, en het
commando voeren over de regimenten die om hem heen
draaien, waarbij hij zelf zich in het midden bevindt.
6. Generaals en soldaten moeten in aIle acht
windrichtingen geplaatst worden (oost, west, zuid,
noord en de vier tussenliggende). Het grootste deel van
het leger moet zich richten naar het eigenlijk slagveld,
maar de achterkant en de zijden moeten ook goed
bewaakt zijn, teneinde aanvallen van die zijden te
voorkomen.
7. Betrouwbare en waakzame wachtposten moeten
overal opgesteld worden. Zij moeten goed geoefend zijn
in stabiel staan of onbevreesd en fors strijden.
8. In geval Uw leger klein is en U strijd moet leveren
tegen een grotere macht, moet het hele leger
gecombineerd worden of moet U van tijd tot tijd de
soldaten ver van elkaar verwijderen (teneinde de schijn
te wekken dat U een grote legermacht heeft). Wanneer
er strijdend een stad, fort of vijandelijk karnp
bionengegaan moet worden, moeten de suci vyuha of
wig-formatie en vajra-vyuha of dubbele randforrnatie
worden, dat wil zeggen het leger zaI moeten
bionendringen langs de smalste zijde van de wig, en
terwijl zij binnendringen moeten zij de vijand van beide
zijden bestoken. Als er kogels of kanonschoten op hun
neerkomen vanuit de frontlinie van de vijand, moet het
leger in sarpa vyiiha of slangen-forrnatie opgesteld
worden. Zij bewegen zich dan langzaam op hun buik
voort en wanneer zij de vijand dicht genaderd zijn,
[117]
springen zij plotseling op en rennen op hen in, terwijl
zij de kanonnen richten op de vijand en hen gevangen
nemen. Ook kunnen bejaarden en zwakke personen in
frontlinie opgesteld worden met rijzige en krachtige
soldaten achter hen. De vijand kan dan makkelijk
omvergelopen worden of ter strijd gedwongen worden
door een overrompeling en uit elkaar verdrijven.
9. Indien het slagveld vlak is, moeten gevechtswagens,
paarden en voetvolk gebruilct worden; bij diep water
gebruike men ooten en bij ondiep water olifanten. In
geval van bos gebruike men pijlen en in een zandige
vlakte zwaarden en schilden.
10. De vechtende soldaten moeten constant
aangemoedigd en tevreden gesteld worden met
woorden, maar ook met eten en drinken, met verse
wapens, bijstand en geneeskundige verzorging; zonder
leger mag men niet ten strijde trekken en het strijdend
leger moet men voortdurend in het oog houden, om te
zien of ze goed strijden ofbedrog plegen.
11. Indien nodig, mag het land van de vijand belegerd
worden. Veevoer, levensmiddelen, water en brandstof
moeten vernietigd worden of voor consumptie
ongeschikt gemaaIct worden.
12. AIle putten, muren en sloten moeten vernietigd
worden en ‘s nachts moet de vijand lastig gevaUen
worden, teneinde hem tot overgave te dwingen.
13. Wanneer de overwinning behaaId is, moet het
overwonnen staatshoofd van het vijandelijke kamp
schriftelijk beloven zich goed te zuUen gedragen in de
toekomst en rechtvaardig te zullen regeren. Er zuUen
geschikte adviseurs benoemd worden om hem te leiden,
en er zorg voor te dragen dat hij niet misleid wordt. De
overwonnen leiders en hun trawanten moet een mime
toelage van juwelen enzovoort toegekend worden en zij
moeten een goede behandeJing krijgen, zodat zij een
rustig leven kunnen leiden zonder nog over hun
vroegere wandaden te moeten nadenken. Ook als ze
gevangen worden gezet, moeten ze billijk worden
behandeld, zodat ze zonder verdriet over de nederiaag
in tevredenheid verder kunnen leven.
14. In beslag nemen van andermans eigendommen is
altijd de oorzaak van de wrevel. De enige manier om dit
gevoel te onderdrukken is aan de anderen mooie
geschenken te geven, hen nooit te beledigen of te
provoceren noch hen te kleineren noch ooit te
insinueren dat U ben verslagen bad; altijd te tonen dat
zij Uw broeders zijn en U een zwakke plek in Uw hart
voor ben beeft.
hirnybhumismpraptya parthivo na theedhte
yatha mitra dhurva labdhva kushmpyaytikshmm  1
dharmga cha krutgha cha tustprakrtimev cha
anurkta sthirarmbh laghumitra prsyte   2
pragya kulin shura cha daksha datarmev cha
krutgya dhutimetaach kastmahurir budhah  3
ayryata purugan shorya kurnvedita
sthollksha cha sttmudasingunodyah  4
Manu Vll. 208-211
Dit zijn de kenmerken van een bondgenoot:
I. Een staatsboofd gaat Diet zoveel vooruit door bet
verkrijgen van land als door bet verkrijgen van een
stevige vriend, betzij zwak of sterk, die materiele bulp
!can verlenen in de toekomst.
2. Zelfs een zwakke vriend is prijzenswaardig indien bij
recbtvaardig, dankbaar, joviaal, Iiefderijk en standvastig
[118]
in zijn handelingen is.
3. Er moet voor gewaakt worden geen ruzie te maken
met een man die wijs, respectabel, moedig, knap, trouw,
geleerd, standvastig is en bekend is met Uw vroegere
daden. Degene die vijandschap verldaart aan zulke
personen zaI gaan verliezen.
Dit zijn de kenmerken van een neutrale persoon:
4. Dat zijn diegenen die lovenswaardige kwaliteiten
bebben, die onderscbeid kunnen maken tussen goede en
slecbte mensen, die moedig en vriendelijk zijn en wiens
daden nobel zijn.                                                                                                     ava sarvmid raja sah samnye mantribhih
vyayamyapluty madhyate bhoktumnthpura vishet
Manu VII. 216
Hierboven werd gesteld dat het staatshoofd altijd vroeg
moet opstaan, zich baden, de rituelen uitvoeren,
agnihotra uitvoeren of laten uitvoeren, overleg plegen
met zijn ministers, naar de rechtszaal gaan, aile
officieren en commandanten van het leger ontmoeten,
hen tevreden stellen, de militaire oefeningen
inspecteren, de stallen van de paarden, de olifanten en
de koeien, de vooraad van wapens, het observatorium,
enzovoort bezoeken, suggesties doen ten aanzien van
het opheffen van gebreken, Iichamelijke oefeningen
doen en tegen de middag naar het paleis van zijn
echtgenote gaan om zijn maaltijd te nuttigen. Het
voedsel moet goed onderhoud worden, goed zijn voor
het Iichaam en de gedachten, geneeskrachtig zijn, uit
aIIeriei smakelijke en geurende schotels, zoetigheden en
andere ingredienten bestaan. Hij moet dus steeds een
gelukkig leven leiden, en op aIIerlei manieren trachten
de staat tot vooruitgang te brengen.
Hoe moeten belastingen bij de bevo1king gefud worden?
panchashad bhag adeyo ragya pashuriryyoh
dhanyanamstmo bhagh shasto dadhsh ev va
Manu VII. 130
Het beginsel van belasting heffen is als voigt: van
handelaren in koeien en andere dieren, of van
kunstsmeden in goud en zilver moet een vijftigste deel
van hun winsten geheven worden. Van handelaren in
rijst en andere graansoorten een zesde, een achtste of
een twaalfde deel van hun winsten. De inning moet
zodauig geschieden dat · geen enkele landbouwer
enzovoort daardoor moeilijkheden krijgt of gebrek gaat
Jijden aan levensmiddelen of geld.
Daar de vooruitgang van een staat afhangt van
welvaart, gezondheid en overvloed, moet het
staatshoofd aI zijn onderdanen als zijn eigen kinderen
geluJdrig trachten te maken. De onderdanen op hun
beurt moeten het staatshoofd en de regeringslieden aJs
hun ouders behandelen.
De waarheid is dat de onderdanen de staatshoofden
van het staatshoofd zijn en het staatshoofd slechts hun
beschermer is. Er Jean geen regeerder bestaan zonder
geregeerden en geen geregeerden zonder een regeerder.
Elkeen moet onafhankelijk zijn in persoonlijke zaken en
wederzijds afhankelijk in algemene zaken. Het
staatshoofd en de regeringslieden mogen niet
ongehoorzaam zijn tegenover het staatshoofd.
Nu hebhen wij in het kort de meest belangrijke
punten van het politiek departement behandeld. Voor
een uitgebreider uitleg over dit onderwerp wordt de
lezer verwezen naar studie van de Yeda’ s, de
Manusnqiti, de Sukra-nIti, de Mahiibhiirafa en andere
boeken.
De beginselen voor de rechtszaak worden gegeven
in het achtste en het negende hoofdstuk van de
Manusmriti, en moeten in praktijk omgezet worden.
Enkele worden hieronder in het kort gegeven:
[119]
prtyah deshdusteesch shastradusteesch hetubhih
asthadshsu margesu nibdani pruthk prthk  1
tesamadhmunadan nisheposvamivikrayh
sibhu cha smuthan datsyanpkrm cha  2
vetnsyeev chadan sivisch yaktikrma
kryvikryanushyo vivad syamipalyoh  3
simavivadhrmsch parusye dandvachike
stey cha sahs cheev strisigrahnmev cha  4
stripudrmo vibhagsch dhutmahya aiv cha
padanystadshtatani vyavharshitavih  5
yeshu sthaneshu bhushistah vivad chrta nurnam
dhrma shasvtmashity kuryatkaryvinirnyam  6
dhrmo vidhstvdhrmen sbha yatroptisthte
shalya chalya na kuntnti vidhadastta sbhasdah  7
sbha va n prvascvya vaktyava va smjjsm
abruvnivbruvnvapi nro bhvti kilibshi  8
yatr dhrmo hadrmen satya yatranuten cha
hanyte yrksmanana htastra sbasdah  9
dhrm ava hato hanti dhrmo rakshti rkstiah
tasmadhrmo na hantvyo ma no dhrmo htovdhit 10
vrso hi bhavandrmstsya yah kurute halm
vrsl ta vidurdvastsmardhrm na lopyet   11
ek ev suhddrmo nidhvepynuyati yah
sriten samnash sarvmnydhi gachti  12
padordhrmsya krtar padh sakshinmuchdhti
padh sbasdah sarvan pado rajanmurchti  13
raja bhtynenastu muchynte cha sabasadah
ano gachti krtar nindarho yatra nindhte 14
Manu VII. 3-8, 12-19
Betekenis:
1. De volgende achttien soorten van geschillen moeten
dagelijks onderzocht worden en beslissingen in deze
zaken moeten volgens plaatselijk gebruik en de
geschreven welten worden genomen. Waar geen van
deze beide middelen toegepast kan worden, moeten er
naar behoefte nieuwe welten worden ontworpen.
Deze geschillen zijn aIs voIgt:
2. (I) leningen, (2) hypotheken, (3) verkopen van
andermans eigendom, (4) geweldpleging in vereniging,
(5) misbruiken van giften.